Herman de Jong
Soms gaat er een plotseling ontroering in je trillen. Achter in de tuin hoor je een vogel fluiten. Een kleinkindje onderzoekt met puur- ernstige oogjes je gezicht. Een orgel in een kathedraal zoemt onder de gewelven, langs hoogsteile muren....
God liet nog stukjes paradijs achter in deze zondige en verwarrende wereld. Soms zou je ze tegen je aan willen drukken om ze nimmer te laten ontglippen, maar veelal lossen ze zich op in de maalstroom van het alledaagse. Het is een gelukkig mens die schoonheid, in welke vorm dan ook, kan ondergaan als een heerlijk geschenk uit de hand van de Heer. Want zo bedoelde Hij de aarde: een paradijs waar schoonheid en harmonie eeuwig zouden voortduren.
Eens zal dat paradijs in volle glorie terugkomen. Haar schoonheid wordt beschreven in het Boek der Openbaringen. Dat is het blijde voor-uitzicht dat ons streelt. Maar die streling maakt ons niet wereld-vreemd, want nog klinkt het klagende lied van de Mattheus Passie over alle werelddelen: Erbarme Dich... erbarm U over ons, O Heer! Die zucht zweeft over landen en oceanen als een glijdende witte meeuw met uitgestrekte vleugels.
Deze aria volgt de dramatische muziek waarin Bach het verraad van Petrus beschrijft. Je hoort de haan kraaien! En dan klinkt het heel zacht: und weinete bitterlich. Hoe moet Bach zich vereenzelvigd hebben met het verraad en de zonde van Petrus. Nauwelijks is het woord 'bitterlich' verstorven of een diep-innige melodie neemt over. Je zou de 'Erbarme Dich' aria het Hooglied van Berouw kunnen noemen. O Heer, hoe hebben we ons eigen leven verbruid....hoe hebben we U diep gekrenkt door van Uw paradijs een hel te maken. Ontfermt U zich toch over onze zonde, over alles in deze wereld dat U zo bedroefde dat U uw enige Zoon gaf om toch weer een begin te maken met een nieuw paradijs, een nieuwe hemel en een nieuwe aarde....
Ontferm U over ons, o Heer, als wij oorlog voeren. "Een cel is maar twee
meter lang en nauw twee meter breed, wel kleiner nog is het stuk grond dat ik nu
nog niet weet...."
Ontferm U over ons, o Heer! Afganistan. Een irrigatiepijp onder een weg waarover
Soviet tanks dreunen. Lachende soldaten, die een vlammen-werper opstellen voor
de opening. Het kindje dat zich aan moeders rokken klemt, en in een seconde
verandert in een vlammende toorts.
Ontferm U over ons, o Heer. Een moeder neemt haar grote zoon mee naar de supermarket. Hij loopt wat vreemd, soms maaien zijn armen als molenwieken. Zijn mond kwijlt een beetje. "Fijn he moeder, zo'n grote winkel en zoveel mensen." Hij zegt vriendelijk 'dag' tegen alle klanten. Dat vraagt soms al zijn aandacht, en ineens botst zijn bood-schappenkarretje tegen die van een goedgeklede mevrouw, een vrouw waarvan men innerlijke beschaving mag verwachten. Maar de 'dame' zegt venijnig tegen zijn moeder, "Hoe kun je nu zoiets meenemen naar een winkel!"... Zoiets!
Ontferm U over ons, o Heer! Een grote CRC kerk in Canada. Een kerkeraad, waarin broeders in de Heer samenkomen die absoluut niet hun autos naast elkaar zullen parkeren op het kerkterrein. Ze zouden elkaar eens moeten groeten, of erger nog, een gesprek met elkaar moeten aanknopen....
Ontferm U over ons, o Heer, als we met groot geschut van achterdochtig, zwart-wit theologisch woordenspel de roos van uw lijden en dat der mensheid voorbij schieten....
Ontferm U over ons, o Heer, als er ook nog maar een schijn van rassenhaat in ons woont, zelfs haat tegen het oude volk. "Het zijn de Joden niet, Heer Jesu, die U kruisten, nog die verradelijk U togen voor 't gericht...Ik ben't die U dit heb gedaan, ik ben de zware boom die U had overlaan....want dit is al geschied, eylaas, om mijne zonden."
Zoon van God, waarom is het zelfs voor Christenen zo moeilijk Uw voorbeeld te
volgen? Waarom toch zijn we altijd zo bezig met ons eigen hachje, met onze
hunkering naar eigenwaarde, aardse goederen en lusten?
Kunnen we nog luisteren naar de zachte roepstem van Uw genade?
Er ging iets moois voorbij,
Zo aan mijn hoofd voorbij,
Vlak langs mijn hart voorbij-
Ik wist het niet.
Ik deed het venster dicht,
En bei mijn ogen dicht,
En al mijn vingers dicht,-
Of ik het had.
Ik liep naar buiten toe,
Heel naar de verte toe,
Zoo naar de hemel toe-
Of ik het vond.
In nam mijn eigen hart,
keek in mijn eigen hart,
diep in mijn lege hart-
Of het daar lag.
Toen in de schemering,
Dacht 'k in de schemering,
dat in de schemering-
IEMAND mij riep.
Toen heb ik zacht geschreid,
Heb ik heel zacht geschreid,
Heb ik zo lang geschreid-
Totdat ik sliep.
Adama Van Scheltema