Het Winschoter Complot

by Herman de Jong

EEN

1996

    Het beroemde en soms beruchte Zandpad aan de andere kant van de brug is verdwenen. Ik loop door de nieuwbuurt waar het geweest moet zijn toen ik vroeger in Winschoten ronddartelde. Ik herken niets meer. Toch vind ik zo ongeveer de plek waar het Zondagschoollokaaltje van de Gereformeerden vroeger stond. Ik sta stil. Loop dan drie huizen verder. Hier moet het scheef gezakte huisje gestaan hebben waar Joop Geel het levenslicht zag.
    Het zal wel de laatste keer zijn dat ik enkele dagen in Winschoten verblijf. Na de dood van mijn broer heb ik hier geen familie meer, dus logeer ik bij Arie Eikenboom, een vroegere vriend, in de Hofstraat. Het is niet moeilijk te aanvaarden dat dit de laatste keer zal zijn. Ik ben 67, en dan passeren herinneringen gemakkelijker de drempel van je onderbewustzijn. Je zit in een leunstoel in Canada, en denkt aan je jeugd in Winschoten.
    Waar vroeger de brug over het Winschoterdiep lag, loop ik terug naar de Venne. Ook drogisterij Westerhuis heeft plaats gemaakt voor een andere winkel. Ik zie dat ternauwernood, want ik denk terug aan het jaar 1950.....

1950.

    Na de morgendienst in de Gereformeerde Kerk aan de Venne liep ik altijd snel naar het Zondagschooltje aan het Zandpad. Daar was ik assistent en leerde Bijbelverhalen te vertellen onder leiding van meneer Medema, een alleraardigste man.
    Er kwam een Zondagmorgen dat ik er alleen voorstond. Voor de kerkdienst, tijdens het stuntelige orgelspel van organist Groenwold, schoot Mevrouw Medema op me af. "Mien man is ziek hoor, maar hij zegt datje 't wel alleen kunt redden."
    Ofschoon dominee Lommes me zelfs als teenager al boeide, kon ik deze keer mijn gedachten er niet bij houden. Ik werd steeds zenuwachtiger. Ik wist dat het een rotzooitje zou worden straks.
    Het viel mee. Zelfs Jopie Geel, waarvan ik verwacht had dat hij de boel op stelten zou zetten, zat met open mond te luisteren naar het verhaal van de kruisiging van Jezus. Hij zat heel stil en ik dacht dat ik het gewonnen had. Het gaf me moed en ik deed er nog een schepje boven op. Het werd een mooi, maar wat gruwzaam verhaal. Ik zou het later, toen ik wat meer van kinderen afwist, nooit zo verteld hebben. Met opzet hield ik mijn hart er buiten. Ik wilde niet dat mijn stem beefde en mijn ogen vochtig zouden worden. Mostes kieken, Grietje, meneer blert!
    Toen het verhaal uit was werd het rumoeriger. De spanning was verbroken. Ik had nog een versje met ze moeten zingen, maar ik liet ze maar gauw uit het kille lokaal. Welvoldaan liep ik naar de brug....
    Bij de winkel van Meems voelde ik ineens een scherpe pijn aan mijn linkeroor. Vlug draaide ik me om en zag Jopie Geel wegrennen, een kleine katapult in de hand. Het bloed liep langs mijn gezicht. Het scherpe steentje had z'n werk gedaan. Met mijn zakdoek tegen het oor rende ik door de Langestraat naar het Rooms Katholieke Ziekenhuis. Ik was daar al eerder geweest om mijn amandelkliertjes te laten knippen, een heel leuke herinnering!
    Gelukkig had dokter Hommes de zondagdienst. Terwijl een nogal forse en heel zwijgzame non mijn hoofd stevig op een witte emaille tafel drukte, deed de beroemde chirurg zijn werk. Verdoving was helemaal niet nodig, vond hij, want aan oorlelletjes voel je geen pijn. Hij had ook je halsslagader kunnen treffen, bromde de dokter, kom over tien dagen maar terug, dan zal ik de steekjes verwijderen.    Ik ging elke Maandagmorgen met de trein naar naar de Middelbaar Technische School in Groningen. Toen ik de trein binnenwipte hadden mijn vrienden reuze schik. "Heeft je vader je zo hard aan je oor getrokken," meesmuilde Gert Havinga die naar de Middelbare Landbouwschool ging. Ze wisten niets af van mijn Zondagse bezigheid. Ik wilde niet geplaagd worden door de ongelovigen. "Kom er niet aan met je fikken," gromde ik.
    
    Ongeveer een jaar later berichtte de Winschoter Courant dat de twaalfjarige J.G. de hond van een zekere meneer H.Jonker had doodgeschoten. Het vlijmscherpe steentje, gelanceerd uit een katapult, trof de hond tussen de ogen.
    Het verhaal ging rond dat Jopie mussen van de daken schoot en nooit miste. De porceleinen kopjes waaraan telefoondraden bevestigd waren, moesten vaak worden vernieuwd op de Oudewerfslaan. Eens schoot hij agent Vrieze, die het verkeer regelde bij de brug, de pet van zijn hoofd.
    Twee jaar later stal Joop de miskollecte uit de R.K. kerk. Mazzel had hij niet, want meneer pastoor was een krachtpatser met zulk een onbewogen Groninger herenboergelaat dat je er bang van werd. De pastoor leverde Jopie een beetje gehavend aan de politie af. Dat werd drie maanden tuchtschool!
    Ongeveer een jaar later stond ik op het perron op mijn trein te wachten en zag hem staan tussen twee jonge agenten. Een leuk jog, harde, staalblauwe ogen en een witte bos haar. Terwijl een van de agenten een sjekje draaide, zag ik Jopie naar mij kijken. "Heu, meester, hou ist met dien oor?” De agentjes draaiden zich ook naar me toe. Hadden ze niet moeten doen, want Jopie zeilde al over het witte hek van de fietsenstalling, greep een groene damesfiets, en peddelde als een beze tene weg. De jongste agent wilde ook even over dat hek met de scherpe punten wippen. Hij kwam met z'n kruis op een puntje te zitten en schreeuwde als een varken. Ik hoorde een veekoopman zeggen : as dat loater moar goud komt mit dei man! Hij legde veel gevoel in die woorden.
    Een week later was Joop terug op het perron, deze keer geboeid tussen twee oudere agenten. In die ene week was hij eventjes naar Breda gefietst en daar werd hij herkend door een pientere agent die Joop's rondgezonden foto scherp in zijn geheugen had geprent. Jopie had 30 tientjes in zijn broekzak. In Apeldoorn lag de stokoude eigenaresse van een kleine snoepwinkel in het ziekenhuis met een ingeslagen gezichtje....gelukkig leefde ze nog. Dat betekende drie jaar tuchthuis voor Joop Geel.
    Winschoten gaf een diepe zucht van verlichting. Het sein stond weer op veilig. Ik haalde mijn MTS diploma, werkte een paar jaar als tekenaar op de machinefabriek tussen de Garst en de St.Vitusholt weg en vertrok in 1953 naar Canada waarheen mijn broers en zusters al waren geemigreerd. Volgens hen zat Canada om werktuigkundigen te springen. Wist ik ooit dat Jopie Geel me daar een paar jaar later het leven weer zuur zou maken?

TWEE

    In 1958 kwam ik voor de eerste keer terug in Winschoten. Vader en moeder woonden daar toen nog, kregen pas later een flatje in Groningen. Ik was toen al bij the Royal Canadian Mounted Police, in het kort RCMP genoemd. Eerst werkte ik als tekenaar op een fabriek waar men wasmachines maakte. Vreselijk saai werk! Ik ging al tekenende dood!
    Ik deelde mijn kosthuis met Jean Drapeau, een fijne vent uit Quebec en hij merkte dat mijn leven geen fleur meer had. Hij gaf me een goede wenk. "You're tall, good looking, and a bachelor, why don't you try the RCMP!"    Ik had er nooit aan gedacht bij de politie te gaan. In Holland was het ondenkbaar om het vak waarvoor je was opgeleid te verlaten. In Noord Amerika is dat schering en inslag. Bijvoorbeeld: ik ben tekenaar, detective, auto verkoper, meubelmaker en directeur van een nationale vereniging geweest. Ik zou me geen raad geweten hebben als ik mijn levenlang hetzelfde werk had moeten doen.
    Ik solliciteerde, maar de RCMP gaf de voorkeur aan pure Canadesen. Je had een kruiwagen nodig om er tussen te komen!
    Nu kwam ik veel over de vloer bij Jack Johnson, een collega die met een Nederlands oorlogsbruidje getrouwd was. Ik zag hun trouwfoto staan tussen de paperassen op zijn buro. Het beeldige bruidje kwam me erg bekend voor. Ik moest haar eerder gezien hebben en zei dat tegen Jack. Hij vertelde dat Mary uit Heiligerlee kwam. Hoe was het mogelijk! Marietje Blom, die met mijn zuster naar de huishoudschool ging tijdens de oorlog.
    Op een dineetje ter gelegenheid van Mary's verjaardag, ontmoette ik Jack's vader, een kaarsrechte, vitale man met een snorretje. Ik dacht dat hij een kolonel of generaal was, maar dat had ik mis. Mr. Johnson was de big boss van de Toronto RCMP. Ik had mijn krui wagen, en drie maanden later zat ik op de RCMP school in Montreal.
    Na mijn opleiding kwam ik terecht in het hoge Noorden van Canada, 50 kilometer ten noorden van de plaats Churchill, aan de Hudson Bay. Er woonden daar meer Indianen en Eskimos dan blanken. In vroegere tijden werden huiden betaald met sterke drank en de resultaten daarvan waren funest. Veel Indianen drinken graag en veel en kunnen er niet tegen, en daar komen evenals bij de blanke bevolking altijd brokken van. Vandaar mijn aanwezigheid! Als je het twee jaar volhield op zo'n uitpost had je bewezen dat er wel eens een goeie RCMP officer uit je kon groeien. Ik hield het twee jaar uit, kon flink sparen, enmaakte toen mijn eerste reis naar het oude vaderland.

    Veel was er toen nog niet veel veranderd in Winschoten. Maar een paar van mijn vrienden, waaronder Gerrit Emmens, waren naar elders vertrokken. Moeder vertelde me dat Gerrit's zuster Grietje een babietje verwachtte van een Palestijn. In Winschoten woonden er toen maar eventjes vijf jonge Palestijnse kerels. Werken deden ze niet.
    Medema vertelde dat Joop Geel ook vertrokken was. Hij was weer thuisgekomen uit het tuchthuis, probeerde toen een fatsoenlijk leven te leiden, ging zelfs met zijn bekeerde zuster naar het Chocoladen Kerkje, waar Ds. Watel op een fietszadeltje zat te preken omdat hij veel pijn in z'n benen had. Joop had een ploert van een vader die hem als kind om de andere dag afranselde als hij dronken thuis kwam. Eens maakte hij het zo bont dat Jopie weken in het R.K. ziekenhuis lag met drie gebroken ribben en twee gebroken benen. Met zijn klompen aan had Vader Geel een beetje op hem rondgedanst. Maar Joop werd een beer van een vent en had uiteindelijk zijn vader de deur uitgegooid. Plotseling was hij verdwenen, men dacht dat hij zich gemonsterd had op een kustvaarder. Jopie haatte iedereen, zei Medema, behalve zijn moeder. Daar ging hij voor door het vuur.
    Een zuster van Joop liep ook met een Palestijn, net zo'n knappe jongen als Grietje's Ibrahim. Ik begrijp het niet, zuchtte mijn moeder, er zijn toch genoeg lieve Hollandse jongens zoals jij. Ik zei: den mout ik moar es achter dat wicht aan. Moeder schrok. "Zo beduil ik het naait, dat waist hail goud!"

    De dag na mijn aankomst liep ik door de Langestraat. Ging even binnen bij slager Japie die vroeger op de Hoogklei School in dezelfde klas zat als ik. "Bist er weer, veurgoud?” Ik schudde nee, wilde watzeggen, maar toen deed net een schriel dametje een bestelling. Ik drentelde wat rond bij de etalage en zag twee jongemannen voorbij slenteren. Een gebruinde vent met gitzwart haar en een blonde kerel met staalblauwe ogen. Verroest, daar had je Jopie! Was zeker ook met vacantie. " Da's Jopie Geel," zei Japie, "en dei andere vent het goud kennis aan zien zuster....goud kennis, zel'k moar zeggen, as't waist wat ik bedoul.” Jopie is hier ook met vacantie, net as doe. Kin e mooi dien andere oor der eem oafschaiten. Hier jong, wolst n sigaretje?” Ik zei dat ik niet meer rookte.
    Gedurende mijn opleiding had ik geleerd op kleinigheden te letten. Joop liep een beetje raar, plaatste zijn linkervoet wat naar buiten. Had hij dat overgehouden van zijn operatie? Ik zag ook meteen dat het bultje onder zijn witte jasje veel groter was dan een portemonnaie. Waarom droeg Joop een revolver? Mijn intuitie vertelde me dat er iets loos was.
    "Ik kom nog wel ains langs, Japie, ik mot nou eerst weg.” "Man, neem den in elk geval n stuk worst mit," riep Jaap me achterna. Maar ik was de deur al uit.
    De twee jongens liepen tot aan het einde van de Langestraat en ik zag ze Veltman's fietsenzaak binnengaan. Ik liep kledingmagazijn Boven binnen en door een etalageruit kon ik de fietsenzaak prachtig in de gaten houden. Achter me hoorde ik het zangerige Groningse dialect van drie winkeljuffies. Ik hoorde een van hen naar mij toekomen. Keurig Nederlands nu. "Kan ik u ergens mee helpen, meneer?” Dan: nee toch, doar hest Jan van Dam, mag ik n bone worden!
    Ik keek verrast achterom. "Bist der weer, Jan, hou lang bist nou al weg west?” Ik fluisterde: ssssst.... even wachten Greetje. "Jampie, roare, zit nou naait aal deur dat roam te loeren, liekst ja wel n detective.” Ver mis was ze niet.    Jopie en de bruine jongen sjouwden een brommer naar buiten. De Palestijn ging achter Jopie zitten en met een flinke vaart reden ze de Trekweg op, richting Heiligerlee.
    Ik draaide me om en nu pas zag ik Greetje goed. Plotseling bonsde het hart me in de keel. Op mijn eenzame post in het noorden van Canada, had ik alle tijd gehad over meisjes te dromen. En altijd zag ik een meisje met lang zwart haar om een fijn besneden gezichtje, een meisje dat lieve, sprankelende ogen had. Nooit had ik haar een naam kunnen geven...nu kon ik het!
    "Kist zeker gain Ollands meer proaten, zegst ja aal niks," pruilde Greetje! Ik zei, "ik har nait docht dat ik die hier aan zol treffen. Bist n mooi wicht worden.” Ze bloosde en zei: ach doe, bist nog precies als vrouger, zegst alles wat die veur de mond komt.
    Ik liep naar de deur en hoorde nog net het andere winkelmeisje zeggen: wat zee e nou, Greet, wat'n knappe jong, naait? Net wat veur die! En hai is nog geriffermeerd ook....
    De zoon van Veltman stond voor de winkel. Ik zei: dat hest hom goud lapt mien jong om die brommer zo gauw te verkopen. Hij keek me aan met zijn pientere ogen en zei dat ze em alleen maar even probeerden.
    "Waist wel wel dei aine vent was? Dat was Jopie Geel, kerel!"
    "Bist gek," schrok de jonge Veldman.
    "Noar dei brommer kenst fluiten," zei ik.

DRIE

    De volgende morgen zat ik in de boemel naar Groningen. Een paar leraren van de MTS stelden belang in Canada, in het geval de Bolsjewieken Europa zouden bezetten. Heel wat emigranten uit Nederland dachten er precies zo over in die tijd. Ik zou hen ontmoeten in een restaurantje vlak bij de school.    Op het perron in Groningen haalde ik eerst twee kroketjes uit de automaat. Waarom hadden ze in Canada geen automaten met kroketjes? In veel opzichten was het toch maar een achterlijk land.
    De reizigers stroomden om me heen....veel gezichten dof en beweegloos... weer een werkdag in Stad.
    Ik had alle tijd en liep naar de Herestraat waar het nog rustig was omdat de winkels pas om tien uur openden. Ik had me voorgenomen de Martinitoren eens te beklimmen, maar ik kwam voor de groene gesloten deur te staan. Even uitrusten onder de oude bomen van het voormalige Martinikerhof.
    Ik liep naar de Grote Markt waar kooplui bezig waren grote stukken zeil over ijzeren geraamten te gooien.... marktdag! Jammer.. het was nog te vroeg voor een lekkerbekje. Naast het stadhuis stonden een paar taxis. Pas om elf uur zou ik de leraren ontmoeten en het was nu nog maar half tien. Ik zei tegen een chauffeur: kenst mie wat rondrieden veur anderhalf uur?
    "Dat kost jou n smak geld, meneer.”
    "Wost eem in mien portemonnee kieken, mien jong?"
    Misschien dacht hij dat ik me straks zonder betalen uit de voeten zou maken.
    "Rie eerst moar noar Haren, den goan we doar n kop koffie drinken.”
    "Ik hait Jan Jansen," zei de chauffeur.
    "Ik hait ook Jan," zei ik.
    "Het zel altied zo wezen," zuchtte hij.

    In Helpman stopten we voor een rood licht en ik zag een brommer naast ons stoppen. Verroest, daar heb je ze weer....Jopie en zijn aanstaande zwager. Wat waren ze van plan?
    "Volg die brommer moar," zei ik, "den hebben we wat te doun."
    Jansen keek me verbouwereerd aan. Toen trok zijn ernstig gezicht zich tot een glimlach.     "Verdomme," grinnikte hij, bist bie de politie! Nou schut de koffie der zeker wel bie in.”

    We volgden de brommer op een afstand en even voorbij Noordlaren draaide Joop een weggetje in naar een restaurant aan het Zuidlaarder meer.
    "As ie doar goan kieken, mag ik zeker wel mit," zei Jansen. Even twijfelde ik. "Mie best, Jansen, misschien kist me helpen."
    In een gangetje vol kisten kropsla en andere groenten ontmoette ik een achterdochtige manager, deze keer es geen Groninger.
    "U kunt nu wel beweren meneer, dat U bij Interpol bent, maar wel graag even een bewijsje,ja?” Ik flitste mijn RCMP kaart onder zijn neus, en het Engels scheen hem te overtuigen.
    Jansen ging naar de eetzaal en bestelde een uitsmijter op mijn rekening. De baas van het spul bracht mij naar een soort toneeltje dat door twee zware gordijnen was afgesloten van de eetzaal. Door een kier zag ik tot mijn verbazing dat er zes kerels aan een tafel bij het raam zaten.... vijf jongens met gitzwart haar en Joop Geel. Naast de aanstaande zwager van Joop zat Ibrahim die ik bij Emmens ontmoet had, de verwekker van Grietje's baby. De knapen spraken gedempt en keken naar Jansen.
    Plotseling stonden ze op en ik hoorde Jopie zeggen: laten we daar gaan zitten, kunnen we het meer beter zien. De aanwezigheid van Joop Geel deed me vermoeden dat hier een duistere zaak besproken werd.
    Ineens zat Jopie alleen aan de tafel en lagen de vijf zwarte jongens met uitgestrekte armen op de vloer, hun hoofden op het karpet. Ik hoorde het zachte murmeren van stemmen waarin het woord Allah vaak voorkwam. Een dienstertje stond met open mond naar hen te staren, en Jansen hield voor enige secondenzijn met aardappelen beladen vork op borst hoogte. Jopie zat echter heel onverschillig naar het meer te kijken alsof hij dit al eerder had meegemaakt.
    
    "Mag ik een bone worden," zei Jansen toen we even later naar de taxi liepen, "dat waren Mohammedanen, meneer!" Terug in Groningen stond de taximeter op f55.35. Dat viel me nog mee. "As t aan mie lag," zei Jansen, "dee ik de helft er oaf, maar tja, ik rie veur n onderneming en mien meter wordt elke oavond controleerd. Moar dat etentje, dat betoal ik zulf, heur! k Heb vanmeurn ja zo'n lol had. Jammer dat we ze naait oafluusteren konnen. Nou, dag meneer, as je mie weer neudig hebben, hier is mien nummer. Ik hoal joe overal weg, moar den mit mien eigen auto, dei ried veul harder den dit kreng."
    Als beste vrienden namen we afscheid en ik wist dat ik later, als de nood aan de man kwam, in Jansen een reuze jongen zou hebben.

VIER

    Er reste me nog een week in Winschoten. Vaak fietste ik naar Geert Lammers, die even buiten Winschoten de boerderij van zijn vader beheerde. Hij was een beer van een vent, die stomverbaasd was dat ik hem met enkele kunstige grepen op de vloer kreeg. "Kerel man, waor hest dat nou zo gauw leert," brulde hij.
    Geert wist dat Jopie Geel gisteren weer vertrokken was. De volgende dagen konden dus rustig kunnen verlopen.
    Ik betrapte me er op dat ik steeds aan Greetje Raaksma liep te denken. Zondagsmorgen zag ik haar in de kerk. Ik zat in de rechter en zij in de linker vleugel. Ik kon niet zien of ze mij ook in het vizier had...op een afstand is dat moeilijk te bepalen.
    Ik kreeg een duwtje van mijn moeder. Ze keek me verwijtend aan en de wijsvinger van haar rechterhand wees naar domineeLieven net zo'n krachpatser als de pastoor wiens stem door de kerk knalde. Net als vroeger was ik wat te bewegelijk!
    Na de dienst stond ik net als vroeger op de strook gras tussen Linker en Rechter Venne. Alsof het de gewoonste zaak ter wereld was kwam Greetje naar mij toe. "Dag Jan, hest goud noar de preek luustert?” zei ze met haar stralende lach.
    Ze ging gretig op mijn voorstel in 's middags naar Vlagtwedde te fietsen, het dorp van mijn geboorte.
    De Woensdag daarna had ze een vrije dag en gingen we zeilen op het Zuidlaardermeer. Toen ik onverwachts de zeilboot het riet langs de oever instuurde, zaten we voor het eerst elkaar zwijgend te bekijken. "Ik heb die alles over miezulf verteld," lachte Greetje, "en doe hest mie alles van diezulf verteld, hoe moet het nou verder? Nemen we nou een theologisch vraagstuk bie de kop?"
    Ik schoot in de lach. Ik had zitten denken aan mijn loopbaan bij de RCMP. Al mijn collegas waren nog vrijgezel. Ik moest nog drie zomers naar de opleidingsschool, wist niet in welk afgelegen deel van het onmetelijk grote Canada mijn volgende post zou zijn. Een meisje paste eigenlijk niet in mijn schema. Maar daar zat Greetje lief naar me te kijken.
    Ze merkte mijn verlegenheid en zei zachtjes: ik wil wel! Ik zei: ik heb nog nooit een meisje gehad, weet je dat? "Nou, dan maar weer zeilen," zei Greet. Ze ging staan, nam de stootstok en stak hem tussen het riet. Het kleine bootje wiebelde en haast viel ze overboord. Ik greep haar nog net en ze tuimelde op mijn schoot. Ze bleef rustig zitten, alsof ze er van overtuigd was dat de Lieve Heer al deze dingen zo bestuurde. Toen fluisterde ik: ja, ik wil ook wel. Ze leek helemaal niet verrast. "Oh Jampie Van Dam, dat wos ik ook wel, mien jong!"
    Ik nam haar in mijn armen en stapte pardoes in het riet. "Joh, je broek," gilde ze. Even later lagen we in het zachte zijdeachtige oevergras en we vrijden alsof we elkaar al jaren gekend hadden, kregen niet genoeg van elkaar.
    Daarna zagen we elkaar nog drie avonden. De Lammers waren zo lief hun voorkamer tot onze beschikking te stellen. Daar stond een divan met nogal wat kapotte veren. "Ja," lachte Geert, "wat dochtst nou, Jampie, wie kennen der ook wel wat van, mien jong.”
    Moeder was erg blij dat ik eindelijk een meisje had. Vader en Moeder Raaksma waren niet zo verheugd. Ze zagen het aankomen: hun enige dochter zou nu wel naar Canada emigreren. En daar had Greetje wel zin in!

    Eigenlijk had ik wel in Winschoten willen blijven, vooral nu ik Greetje had. Ik had het oergezellig gehad en die gezelligheid had ik in Canada nog niet kunnen vinden.
    De dag van mijn vertrek brak aan. Maar er wachtte me nog een verrassing. Emmens vond het jammer dat ik niet aanwezig kon zijn bij de bruiloft van Grietje en Ibrahim en er werd besloten de avond voor mijn vertrek een feestje te vieren, waar ook Ibrahim's vrienden zouden komen. Emmens zei tegen me: 't is wel n beste jong, dei Abraham, hai rookt naait en hai drinkt nait. Moar as t gain 'motje' west was har ik natuurlijk nooit mien toustemming geven. Ze binnen anders wel gek op mekaor.
    Ik dacht: als dat maar zo blijft. Ik had genoeg over Mohammedaanse huwelijken gelezen. Ibrahims's vier vriendjes gingen keurig gekleed en aan hun manier van doen merkte ik wel dat het beschaafde kerels waren. Toen ik aan Ibrahim, Farouk, Jasid , Josuph en Abdullah voorgesteld werd, keken ze me frank en vrij aan. Wat hadden ze gemeen met een boef als Jopie Geel? Hun Engels was uitstekend en ik kon een goed gesprek met ze voeren. Ze hadden allen aan Engelse universiteiten gestudeerd. Dat vond ik vreemdwant ik had altijd gedacht dat alleen rijke Arabieren dat konden versieren. Maar arme Palestijnen? Ibrahim vroeg me of ik al een baan had in Canada. "I'm a Royal Canadian Mounted Policeman, zei ik langzaam en nadrukkelijk, want ik wilde zien welke indruk dat op hen zou maken. Ibrahim's gezicht verschoot niet maar ik zag Farouk en Jasid elkaar even snel aankijken. Ibrahim lachtte: ha, you ride a horse then. We love horses, right Jasid?
    Wat deden deze jongens in een uithoek van Nederland? Geen van allen bleek te werken. Kregen natuurlijk, net als in Canada, een uitkering van de regering. Maar wat was hun relatie tot Jopie Geel?
    Toen het feestje ten einde liep kreeg ik vader Emmens te pakken. Ik zei: dat wordt hommeles, Emmens. Kist der nog n stokje veur steken? "Ach, jong, alles is ja zo goud veur mekoar. Ibrahim het zulfs drei moand bie Lieven op catechisatie west. Grietje kon toch gain Mohammedaanse worden? Wie mouten t beste der moar van moaken. 't Belangriekste is dat het kind n voader kriegt....en den zal Ibrahim ook wel aan t waark mouten.” Ik vertelde Emmens maar niets over Zuidlaren.
    
    De volgende dag was ik terug in Toronto. De dag daarna meldde ik me bij hoofdinspecteur Graham. Ik hoopte dat hij me niet weer zou verbannen naar Churchill aan het Hudson Meer.
    Eindelijk schoof hij de papieren opzij en reikte naar een dikke folder, waarin waar schijnlijk mijn hele leven tot in de finesses beschreven stond. Hij beval mij te gaan zitten. Als je mocht gaan zitten, zou het een lang gesprek worden. Welke dingen had ik verkeerd gedaan?
    Maar het viel mee. Meneer Johnson had weinig aan te merken op mijn dienststaat. Hij prees niet, en dat betekende dat hij best te vreden was.
    Ik moest een poosje praten over mijnliefde voor Canada, want ik was immers van Nederlandse afkomst en dus niet te vertrouwen wat vaderlandsliefde betreft. Ik zei dat ik heel ontzettend veel van Canada hield, maar mijn oude vaderland nimmer kon verloochenen. De hoofdinspecteur knikte goedkeurend...was zelf van Schotse afkomst.
    Toen vroeg Johnson of het echt waar dat ik Duits, Engels, Frans op school gehad had. Spreek je die talen behoorlijk goed? "Ik kan me redden," zei ik. Mr.Graham knikte verheugd. "Zou je nog wat Spaans willen leren," zei hij, "dan kan ik je bij de Canadese ambassade in Buenos Aires plaatsen.” Hij ging er nu gewichtig voor zitten en zei dat, na de ambassadeur, de RCMP man de meest verantwoordelijke vertegenwoordiger van Canada in het buitenland was. Hij was ten alle tijde te herkennen aan zijn prachtige uniform en hoofddeksel, kortom: een stukje Canada in het buitenland.
    Dit was de kans van mijn leven. Maar hoe zou Greet dit opnemen? We hadden afgesproken dat ze het volgende jaar naar Canada zou komen. Maar wat moest ze hier doen als ik in Zuid Amerika zat? We zouden dit wel oplossen, en ik zei dat ik de benoeming aannam. Johnson knikte goedkeurend en schoof over het buroblad iets naar me toe. Bekijk dat later maar, zei hij. Ik salueerde en vertrok. Buiten bekeek ik de reisfolder die hij me gegeven had. Vertrektijd 6.30 AM, British Airways, August 25. Ik schrok! Dat was overmorgen!!

VIJF

    Wat zet me aan dit verhaal neer te pennen? Wel, het geeft me iets te doen. 'k Ben nu zeven jaar met pensioen, en deed veel aan houtsnijwerk. Maar ik kreeg steeds meer last van mijn linkerbeen. Daar werden mijn botten verbrijzeld door een kogelje uit eenrevolver. Er zit ook nogal wat staal in dat been. Ik moest iets vinden wat ik zittende kon doen. Dus kocht ik een computer en ging schrijven.
    Als je ouder wordt, ga je je ook steeds meer dingen van vroeger herinneren. Je jeugd ligt zo diep in je onderbewustzijn verankerd, dat je jaren lang uit herinneringen kunt putten. Ook moet dit verhaal geschreven worden omdat het een stukje Winschoter geschiedenis kan worden in de verre toekomst! Zoals wij het verhaal van Jan van Schaffelaar die van de toren sprong nog altijd geloven, ofschoon het nimmer gebeurd is.
    Destijds deden we er nogal geheimzinnig over. Daar hadden we bij Interpol natuurlijk redenen voor. Gedurende de jaren 19551965 vierde het terrorisme hoogtij. Veel van deze terreur activiteiten kwamen echter niet in de krant. Publicity geeft macht en dat moesten we juist niet hebben. Ze mogen dan 'powerful' zijn die kranten, maar als ze de mensheid kunnen dienen, staan ze toch paraat. Tenminste, zo was het veertig jaar geleden.
    Zo weet eigenlijk niemand in Nederland welke rol ik speelde bij het oprollen van de terroristen. Alleen mijn vader wist hoe de ravage in mijn been veroorzaakt was.

    De Canadese ambassade in Buenos Aires! Bijna elke avond was er wel hoog bezoek en stond ik op de stoep van de ambassade met een vriendelijke smoel gasten te ontvangen. De hoge pieten keurden me geen blik waardig, maar hun vrouwtjes wel, want (laat ik het zeggen) ik was vroeger een mooie jongen. Ze waren verrukt over mijn uniform, mijn pet en mijn statiglange figuur. Soms streken ze lief over mijn rode jasje, en de jongere, blootgeschouderde dametjes zagen me diep in de ogen alsof ze me wilden uitnodigden nog diezelfde avond in hun bed te stappen.
    Maar niet elke avond was er iets tedoen op onze ambassade. Ik had dan een avondje vrij en drentelde meestal een beetje rond in de omgeving van de ambassade, of pikte een biertje bij Colorando. Natuurlijk in burgerkleren..ik werd genoeg aangegaapt als ik mijn uniform droeg.
    Op een avond was er een grote receptie in de Amerikaanse ambassade, net om de hoek van de Canadese. Ik ging maar eens kijken hoe de Mariniers daar gasten ontvingen. Mijn lengte en blonde haardos onderscheidden me van de donkere Argentijnen die achter de gele hekken de schitterende avondjaponnen bewonderden, en ik had bijna net zoveel bekijks als de dametjes. Ha, die Argentijnen met hun stralende ogen! Zagen ze veel bloot, dan kreunden ze zachtjes. Fluiten deden ze niet, dat doen alleen jongens in Holland.
    Ik had het al wel bekeken en drentelde verder. Net wilde ik een kruispunt oversteken toen het ongelovelijke gebeurde! Ik zag een witte limousine langzaam naar de Amerikaanse ambassade rijden. Uit de zijstraat komt een grijze Mercedes recht op me af. Terwijl ik vlug opzij sprong, hoorde ik de remmen van de Mercedes en de limousine gieren. De Mercedes had de limousine de pas afgesneden en een klein mannetje sprong zeer vlug uit de auto. Hij begon de motorkap van de limousine met een kort automatisch wapen te besproeien. Bliksemsnel sprong ik op hem af en met een snoekduik ramde ik hem precies in het midden van zijn rug, zoals ik dat geleerd had op de Interpol training in Engeland. Het mannetje smakte tegen de motorkap van de limousine en zijn AW kletterde op de grond. Ik greep er naar, maar tegelijkertijd zag ik hem grijpen naar een rond balletje dat op zijn borst hing. Maar zijn hand flapte al doelloos door de lucht, want in een miniseconde had ik de AW in mijn handen en schoot hem door het hart. Nooit zal ik de verbaasde uitdrukking op zijn gezicht vergeten. Mijn vader keek zo toen ik met een kruiwagen over zijn kropsla reed...
    Ik voelde de hete stoom van dekapotgeschoten radiateur in mijn gezicht en dook naar de zijkant van de limousine om het te ontkomen. Toen pas zag ik dat er achter de limousine een andere auto aan kwam rijden. Door het open zijraam zag ik de korte loop van een "Uzzie" en ogenblikkelijk sprong ik de lucht in,alsof er stevige veren in mijn kuiten zaten. Ik hoorde het snelle rikatik van het wapen en voelde ineens een scherpe pijn in mijn linkerbeen.
    Ik kwam terecht op de lange achtersteven van de limousine en wentelde me naar de andere kant van de auto om buiten schot te raken. Daar smakte ik neer op een mannetje die op zijn hurken een klein stukje plastiek tegen het slot van de achterdeur drukte. Terwijl ik hem naar de keel greep verloor ik de macht over mijn benen en het was of alle kracht uit mijn lichaam vloeide. Tegelijkertijd kreeg mijn hoofd een dreun van de deur die met een geweldige vaart opensprong. In mijn zeer nevelige staat kon ik toch nog zijn nek een plotselinge draai geven en ik voelde zijn nekwervels kraken. Mijn laatste gedachte was dat ik nu bovenop een stervende man lag. Toen was er niets meer...
    
    "Hij komt bij...hij komt bij!" Ik herkende die stem. Ik opende mijn ogen en keek recht in het blozende gezicht van de vrouw van de ambassadeur. Ze was altijd lief voor me geweest, zelf had ze geen kinderen.
    "What happened," fluisterde ik. "Nu nog niet praten," zei ze, "ik ben heel blij dat je er nog bent, lieverd! Je hebt de eer van Canada hoog gehouden.”
    Een potige kerel met vuurrood haar boog zich over me heen. Pas nadat ik gretig een beker water gedronken had, stelde hij zich voor: Michael Burnaby van de FBI. Hij moest goed op me passen, zei hij, want terroristen zijn rare mensen, die verkleden zich zo maar als dokter en geven je zo maar een spuitje vergif.
    Ik vroeg hem wie er in de limousine
gezeten hadden. "The Ambassador of Israel and his wife," zei Michael, "they're OK, but the driver is dead.”
    Hij wist al wie ik was, ze hadden mijn RCPM plaatje in mijn zak gevonden. Ze hadden hem verteld dat het hele drama zich in tien seconden had afgespeeld, zo bliksemsnel was mijn reactievermogen geweest.
    Over mijn benen lag een kap bedekt met een wit laken. Ik wees er naar. Burnaby zei, "ja jongen, je linker onderbeen ziet er een beetje raar uit. But I'm sure they can fix it.” Burnaby vertelde me dat, terwijl ik die sprong maakte, een fotograaf daar een fijn kiekje van gemaakt had. Dat stond nu in alle kranten over de gehele wereld, behalve in Amerika. Misschien was het hun eer te na dat een Canadees zo vlijtig was geweest!
    De volgende morgen begon het gezeur. Eerst kwam er een Spaans sprekende dokter, die ik erg moeilijk kon verstaan. De Xray van mijn been toonde aan dat een explosieve kogel de twee beenderen onder mijn knie over een lengte van 20 centimeter verbrijzeld had. Volgens Michael, die me dag en nacht bewaakte, was er een rrnmaar maar ene chirurg in heel Noord Amerika die wegwijs kon worden uit die rijstebrij.Toen hij het Hopkins ziekenhuis noemde,knikte de Spaanse specialist verheugd. Ja, dat had hij ook al gedacht.
    Daarna kwamen de Canadese en Amerikaanse ambassadeurs binnen strompelen. Dat was heel lief van ze, maar ze zeiden niet veel. Wel twee grote bloemstukken met een bedankkaartje en dat ik maar gauw beter mocht worden. De Joodse ambassadeur en zijn tamelijk gezet vrouwtje waren enthoesiaster. Van haar ontving ik vele kusjes en van hem de verzekering dat een ereburgerschap voor me was weggelegd. Ze hadden het steeds maar over een nieuw begin maken. Misschien hadden ze tot dusver een slecht huwelijk gehad.
    Twee dagen later werd ik naar Bostonvervoerd. De ene specialist zei somber dat het been er onder de knie af moest. Ik spartelde flink tegen. Toen zei zijn beroemde collega, waar Michael het over gehad had, vriendelijk, "laten we het eerst eens met wat staal en schroefjes proberen, als het lichaam dat spul afstoot, kunnen we hem nog altijd een kunst beentje aanpassen.” En dat gebeurde. Pas nu ik ouder wordt merk ik dat mijn linkerbeen wat zwaarder is. Trouwens, mijn leven lang hebben schoenmakers zich verwonderd waarom alleen mijn linkerschoen verzoold moest worden.
    Ik had een stelletje lieve verpleegsters, die hun best deden me op te vrolijken want ik werd steeds neerslachtiger. Steeds moest ik aan die dode mannetjes denken. Telkens over woog ik of ik met iets minder gebruik van kracht hun alleen maar buiten westen had kunnen slagen. Het doden van twee, zij het ondeugende, levende wezens lag me zwaar op de maag. Mijn Calvinistische opvoeding had daar zeker iets mee te doen.
    
    Nog hetzelfde jaar gebeurden er meer rare dingen. In New York werden drie rijke Joodse zakenlieden vermist en elke poging ze ergens dood of levend te vinden liep op niets uit.
    
ZES

    Na mijn rehabilitatie periode werd ik overgeplaatst naar het Anti Terrorist Unit (ATU) in Ottawa. Ik kreupelde nog een beetje en daarom werd mij een kantoortje toegewezen. Misschien had het verijdelen van een terroristen komplot mijn superieuren op het idee gebracht dat ik meer in mijn mars had dan ik liet voorkomen.
    Leuk vond ik deze verandering niet. "Ik wil zo gauw mogelijk in het fieldwork," zei ik tegen meneer Graham. Maar de baas zei dat het kantoorwerk een goede voorbereiding was voor het meer gespecialiseerde ATUfieldwork.
    Gelukkig was ik van die ambassades af. Dat ontsloeg mij van mijn belofte ongetrouwd te blijven zolang ik bij de ambassades werkte,en omdat ongetrouwd samenwonen destijds nog niet in de mode was, besloten Greet en ik zo spoedig mogelijk te trouwen. Op mijn verzoek had de regering haar uitgenodigd naar Canada te komen om mijn leed enigszins te verzachten. Toen ze mij om de hals vloog, vroeg ze meteen heel practies: hou wordt dat mit kindertjes kriegen, Jampie? Ik zei dat de rotzooi onder de knie zat, niet er boven.
    Door mijn bazen en medeRCMPs werd ik eerst haast eerbiedig behandeld. Ik had de naam van Canada zeer hoog gehouden, vonden ze, en dat kwam ook de organisatie ten goede. Tot dusver werden vaak alleen Scotland Yard en de FBI in ene adem genoemd, maar gaandeweg werd daar de RCMP aan toegevoegd in de kranten.
    Ik moest het hele verhaal nog es een keer vertellen op een dineetje met Mike Pearson, de toenmalige prime minister van Canada. Daar zag ik Greet voor het eerst in een schitterende avondjapon.Had ze eventjes voor de gelegenheid gehuurd. De adem stokte in mijn keel. Ze had een jong ambassadeur's vrouwtje kunnen zijn. Tot mijn woede zag ik dat ook de andere mannelijke gasten geen oog van haar af hadden. Maar Greetje bleef er de oude onder. "Lang mie de sju even aan, Jampie," zei ze ineens. We waren slap van het lachen en alle ogen waren op ons gericht. "You're a very, very nice couple," zei moeke Pearson vertederd.
    Meestal zat ik aan de telex machine. De FBI was niet scheutig met het doorgeven van berichten aangaande internationale terroristen activiteiten. Meestal kregen we het nieuws te horen via Scotland Yard, die ze wel op de hoogte brachten. Pas toen ook in Canada de Joodse millionair Gideon Morgenthaler op een avond niet meer thuiskwam, kregen we meer medewerking van de FBI.
    Nu de terroristen hun werkterrein ook naar Canada verlegd hadden, deed de kordate Graham ineens erg lief.Ik moest maar es wat meer in de buitenlucht vond hij, en gaf me de opdracht me naar New York te begeven om wat meer uit te vinden over de ontvoeringen die daar geschied waren. Toen pas herinnerde hij zich dat een kogeltje mijn been was binnengedrongen een half jaar geleden. "Hoe zit dat," zei hij, "kun je nou weer goed lopen?” Blij eindelijk actie te zien, vertelde ik hem maar niets over mijn zware hoofdpijnen.
    Zonder meeweten van de FBI ging ik als Peter Kesselman, vertegenwoordiger van een fabriek in London, Ontario, de grens over. Een apartementje aan 93rd Street, vlak bij Central Park, hadden ze al voor mij gehuurd.
    Wist ik veel hoe ik dit zaakje aan moest pakken! Waar begin je met een investigatie? Eerst ging ik maar es naar de ontzaggelijk grote Gemeentelijke Bibliotheek om de kranten van een half jaar geleden na te snuffelen. Ik vond alleen maar korte berichtjes, geen sensationele verhalen, en dat was niet typerend voor Amerikaanse kranten. Er waren zelfs geen fotos van de drie ontvoerde millionairs. Het was wel duidelijk dat de FBI en CIA de pers onder druk hadden gezet! Terroristen willen indruk maken...geef ze de kans niet!
    Natuurlijk was ik niet naar de USA gekomen om eigenhandig deze ontvoeringen op te lossen. Daartoe had ik ook geen opdracht gekregen. Het ging ons er om de strijd tegen de terroristen in Canada te vergemakkelijken. Toch werd ik op een eigenaardige manier bij het Amerikaanse onderzoek betrokken. Zuiver mazzel...sluw was ik toen nog niet.
    
    Vlak bij mijn flat, op de hoek van Amsterdam Avenue en 95th Street, bevond
zich een prachtige synagoge. Omdat ik niets beters te doen had ging ik er es kijken. Je kon aan alles zien dat het een rijke kerk was. Een vriendelijke concierge leidde me rond. "Look," zei hij, "that's where Mr. Levi Salomons used to sit before he was killed by terrorists.”
    Ik vertelde de stokoude concierge dat ik helemaal uit Canada kwam. Zijn bevende hand greep hij mijn arm. "Our rabbi came from Toronto, you want to talk to him? Oh, he would like that, he would like that. Come with me, young man!"
    En zo kwam ik terecht in de mooiste studeerkamer die ik ooit zag. Een typische rabbi met een spierwitte baard en grijzend haar waarop het onafscheidelijke kalotje, kwam met uitgebreide armen op me af. Toen de concierge vertelde dat ik een Canadees was die in Toronto gewoond had, omarmde hij me en lei even zijn grijze hoofd tegen mijn borst. "Let's talk, let's talk," jubelde hij, "this is the second time that a Canadian visits us this year. Are you of our faith?” Ik zei dat ik een Calvinist was."Prachtige mensen," zei de rabbi verheugd, "die slaan tenminste het Oude Testament nog wel eens op. Koffie, Abraham, koffie voor onze gast, en ik lust ook nog wel een bakje.”
    Intussen zat ik aan die eerste Canadese bezoeker te denken. Ik vroeg de rabbi of die meneer misschien ook in Toronto woonde, maar dat wist hij niet meer zo precies, wel dat hij voor z'n doctoraal studeerde in de sociologie, en veel belang stelde in 'high class' New Yorkers. Ik vroeg: millionairs bedoelt U? De rabbi knikte vriendelijk en zei dat er zo'n drie duizend millionairs in New York waren. Ik spitste mijn oren, maar voordat ik meer kon vragen, bracht de rabbi het gesprek op de tweede wereld oorlog en vroeg of ik 'overseas' was geweest als soldaat. "Nee," zei ik lachend, "ik was toen nog maar een teenager."
    De rabbi leek ineens tien jaar ouder. Hij scheen niet meer te luisteren....Zijn ene hand streek langs de witte baard.Hij zat in gedachten verzonken en mompelde: ah yes, ah yes, and still it is war. Wanneer zal het eindelijk ophouden?
    Hij keek me aan met zijn waterige oogjes en zei: you must have heard about de three Jewish New Yorkers who disappeared last year. Een er van was Levi Salomons, lid van onze gemeente. He was a fine, fine gentleman.
    Ik zei dat ik eigenlijk niet veel van die ontvoeringen afwist. "Dat is te begrijpen, " zei de oude man, "want veel heeft er niet in de kranten gestaan, de FBI legde de kranten een zwijgverbod op."
    Toen begon hij te vertellen. Meneer Levi Salomons was de voorzitter was de Joodse 'Help Israel' organisatie en de twee andere verdwenen millionairs hadden ook in het bestuur gezeten. Deze organisatie schonk enorme sommen geld aan de nieuwe staat Israel voor het aankopen van land, vliegtuigen en wapenen.
    Intussen maakten mijn gedachten grote sprongen. Ik vroeg de rabbi zo tussen duim en wijsvinger weg of hij een dergelijk gesprek ook gevoerd had met zijn eerste Canadese bezoeker. De rabbi dacht even na. Ja, dat kan ik me nog goed herinneren, hij stelde veel belang in 'Help Israel' en Mr. Salomons.
    Peinzend keek ik de oude man voorbij. Dus, hier, in deze kamer, hadden de terroristen uitgevonden wie er in het bestuur van 'Help Israel' zaten. En hier, in dezelfde kamer, zat nu een jonge RCMPer, die die terroristengroep ging bestrijden. Het kan raar gaan, zou mijn vader zeggen.
    Ik was nog meer te weten gekomen. Twee keer werden de ontvoeringen waargenomen door mensen die op een veilige afstand stonden. Steeds werd dezelfde techniek gebruikt als in Buenos Aires. Een auto die de pas afsnijdt, en een volg auto waaruit twee mannen springen om hun
slachtoffer uit de limousine in hun eigen auto te sleuren. Maar eerst kreeg de chauffeur een kogel door zijn hoofd. Alle overvallen hadden plaats gevonden buiten New York,op Long Island waar de rijkaards wonen in hun grote villas. Hoe kwam de rabbi aan die gegevens? Ik vroeg het hem. Een voorzichtig lachje. We have our ways, my boy, we have our ways. Dan ernstiger: we geloven dat ze niet meer leven. Het is nu een half jaar geleden en hun families zijn nooit benaderd om uitwisselingsgeld te betalen. Nee, die zijn weg en blijven weg, dat geef ik u op een briefje. De terrostisten wilden 'Help Israel' enkel maar goed de schrik aanjagen.
    
    's Avonds belde ik hoofdinspecteur Graham en gaf hem uitvoerig verslag. Ik wist natuurlijk dat de ontvoering van de Canadees Morgenthaler op eendere wijze gebeurd was. We hadden met dezelfde terroristen bende te doen, dat was nu wel heel zeker.

ZEVEN

    Ik kwam thuis en het Smyrna kleedje op de eiken vloer lag nog precies zo als ik het verlegd had. Mijn scheerapparaat, waarvan de linkerhoek precies op de letter Y lag van de onderliggende New York Transit kaart was niet verschoven. Wel snoof ik een vreemd luchtje op. Dom... ik had de gaskraan van het fornuis in de keuken niet helemaal dichtgedraaid. De volgende morgen stond ik me te scheren, maar hield een oogje op het TV morgennieuws. Je kon nooit weten. Ineens veranderde het beeld. Net zag ik een drugdealer die met zijn handen tegen een politieauto stond terwijl een potige sheriff hem aftastte, maar direct daarop volgde een duingezicht met de zee op de achtergrond.
    De camera dwaalde langs de duinen en bleef rusten op een oude schuur. Er stonden witte letters boven de groengrijze deuren, maar ik kon ze niet onderscheiden.     Ik sprong op de TV af en draaide aan de geluidsknop. Een jonge, heel mooie vrouwelijke announcer, die boven op een duin stond, zei erg verontwaardigd dat de sheriffs alles hadden afgesloten voor pers en publiek.Boos hield ze een geel lint op.
    "We still do not know, I repeat, we do not know what is happening here on Long Island, the FBI is here, the CIA is here, and swarms of New York Police, and nobody knows what is actually going on," zei ze wanhopig.
    Kon ze daar niet naar raden? Zou het kunnen? Als de weerlicht pakte ik mijn camera en net op tijd kon ik een kiekje maken van het duinpanorama op de flikkerende TV. Vlug trok ik m'n broek aan, een jasje over de Tshirt waarin ik geslapen had en rende naar Broadway Boulevard, even voorbij Amsterdam Avenue, waar ik een fotozaak had gezien die 24 uur open was. Een uur later had ik de vergroting in mijn handen. Boven de groengrijze deur van de schuur stond ORIENT CRANBERRY CO!
    Ik had nog geen auto gehuurd, want in New York kom je met de subway overal twee keer zo vlug. Nu moest het wel. Hertz heb je overal, en om tien uur was ik in Westbury, Long Island aangekomen waar ik bij een benzinestation een wegenkaartje kocht.
    Ik vond het onwaarschijnlijk dat iemand de naam Orient droeg, dus moest het wel een plaatsnaam zijn. Ja, daar was het, helemaal aan de tip van het schiereiland.
    Bij het plaatsje Southold werd de weg gebarriceerd door een politieauto. "Waarom mag ik niet verder rijden?” vroeg ik onnozel. "None of your business," gromde een grijzende agent, "there's nothing to see anyway on the tip.” Hij keek me wantrouwend aan. Wat moest deze snotneus hier in een gehuurde auto? Daar had je het al! "Can I see your drivers licence please."
    Nauwkeurig bekeek hij het papiertje, vergelijk de foto er op ettelijke keren met mijngezicht, en wat welwillender gaf hij het pa piertje terug. "So, you're a Canadian, hey... good hockey players.” Toen, weer wat meer wantrouwend: you left wife and children home? Verontwaardigd antwoordde ik dat er ook nog vrijgezellen bestonden.
    Ik moest wel terug. Zag een motelletje in Mattituck en besloot door te overnachten. Ik vertelde de jonge vrouw die het motel beheerde(en me direct vertelde dat ze Molly heette), dat een sheriff me tegengehouden had bij Southold en vroeg haar of ze wist wat er gaande was. "Ik weet het niet," zei Molly, "mischien hebben ze eindelijk die drie ontvoerde Joden gevonden.” Ik deed verschrikt en vroeg, "drie ontvoerde Joden? What's that all about!"
    Ik kreeg het verhaal nog eens te horen. Het kwam prima overeen met wat de rabbi mij vertelde. De drie millionairs woonden op Long Island in ommuurde landgoederen waarop zich kastelen van huizen bevonden. De drie chauffeurs had ze goed gekend en twee van de drie weduwen gingen naar haar kerk. Ze kon zich niet begrijpen dat men geen maatregelen getroffen had, nadat de eerste overval gebeurd was, om andere rijkaards op Long Island te beschermen.
    Inmiddels was het twaalf uur geworden. Samen keken we naar het mieuws. "Wow, that's the cranberry barn in Orient," riep ze luid, "die schuur wordt al jaren niet meer gebruikt. Ik heb er vroeger nog gewerkt in het cranberry seizoen."
    
    Ik besloot een nacht te blijven. Mischien was de politie de volgende dag verdwenen. Ik sliep slecht want het bed zakte erg door, misschien vanwege echtelijke of onechtelijke nachtelijke stoeipartijtjes. De volgende morgen liep ik al voor zessen door de duinen achter het motel te dwalen.
    Ik hoorde het zachte geronk van autos en verschool me achter een duintje. Geluid draagt ver in onbewoonde streken. Daarkwamen ze: drie ambulances, gevolgd door zeven New York Police autos. Voorzichtig gingen ze niet om met de lijken, want de autos vlogen over de weg waar ik kuilen vermeden had. Ik begreep niet waarom het onderzoek in de schuur zo lang geduurd had.
    Om zeven uur had Molly het ontbijt klaar. Drie spiegeleieren, een bord pap, sinasappelensap...alles bij de prijs inbegrepen. Ik bleef nog een uurtje in het motel en zei tegen Molly dat ik toch nog graag het State Park voorbij Orient wilde zien. Ik betaalde haar achttien dollardjes en toen ik wegreed, wuifde ze me na. Ik zie een hoteleigenares in Holland dat al doen.

ACHT

    Ik kwam bij de schuur. Zelfs met mijn blote handen kon ik een brede plank uit de achtermuur rukken. De roestige spijkers gaven knierpend mee. Binnen was het licht genoeg want overal waren er reten tussen de horizontale verweerde planken.
    Ik had gedacht dat de politie de lijken had moeten opgraven. Ze waren nogal een poos in de schuur geweest. Maar nergens zag ik opgewoelde aarde. Die terroristen wierpen toch niet zo maar drie lijken als vuilniszakken op de vloer? Hadden ze later nog iets met de lijken willen doen?
    Ik kon me voorstellen in welke staat de FBI de lijken had aangetroffen. Allerhande gedierte had een half jaar lang de tijd gehad om aan ze te kluiven, wat inderdaad gebeurd moest zijn, want ik rook geen stank van rottend vlees. Ik huiverde. Het zou nog wel een poosje duren voor ik gewend zou raken aan al de vreselijke dingen die mensen elkaar aandoen. Nauwkeurig onderzocht ik de vloer,maar vond niets. De FBI had alles meegenomen, zelfs zakken stof, want de vloer was zorgvuldig aangeveegd. Ik zou hetzelfde gedaan hebben, want laboratoria kunnen bewijsmateriaal halen uit de kleinste dingen.     Mijn ogen hadden de vloer en de muren al afgetast. Ik wist dat veel speurders nimmer omhoog keken en daarom deed ik het juist wel. Moge de FBI me er eeuwig dankbaar voor zijn! Zonder deze opwaardse blik zouden deze en de volgende misdaden nimmer zijn opgelost.
    Ik keek naar de zolder en zag in een hoek ervan ineens een ijzeren oogje. Tjonge, daar zat een trapluik. Maar hoe kreeg ik dat luik naar beneden? Er was geen touw om aan te trekken. Ik wurgde me weer door de nauwe opening tussen de planken. Dat nam enige seconden en daar ik ingespannen bezig was had ik geen oog voor de omgeving. Maar toen ik goed en wel buitenstond, hoorde ik een ritselend geluid in de duinen. Was daar iemand? Ik stond doodstil, en besefte dat dit doodstil staan mijn dood kon betekenen als iemand een geweer op mij gericht hield. Toen zag ik een haasje snel weghuppelen....en nog een!
    In de kofferruimte van de auto zocht ik naar een stuk touw, maar bedacht direct hoe stom dat was. Hoe kreeg ik het door het oog? Er stond niets anders op dan het hangslot te verbreken en de huurauto de schuur binnen te rijden zodat ik op het dak van de auto kon staan.
    Staande op de auto kon ik het oog net bereiken en een keurige trap kwam naar beneden. Je kon zien dat zelfs tijdens de bloeitijd van het cranberry bedrijf die trap niet vaak gebruikt werd. Ik vermoedde dat de zolder alleen gebruikt werd voor verpakkingsmaterialen. En zo was het. Ik zag een stapel kleine kistjes waar met rode letters ORIENT CRANBERRY CO. op stond. Het was hier duisterder, want het dak was nog in goede staat en liet geen lichtstrepen door. Toen mijn ogen wat gewend raakten aan de schemer zag ik een laag grijze stof op de vloer.Meteen ontdekte ik dat iemand hier enige tijd geleden gelopen had. De indrukken van de schoenzolen waren niet vers, maar alweer door een dunner laagje stof bedekt. Langzaam volgde ik de voetstappen.Toen moest ik wel eventjes grinniken, want waar de voetstappen ophielden, lag een hoopje gekrulde poep. Een van de ontvoerders had hier zijn grote boodschap achtergelaten. Toen ze de lijken deponeerden, moet de trap naar beneden geweest zijn.
    Ik bekeek de voetstappen aandachtig. De man had met kleine stappen gelopen, wat uiteraard wel meer gebeurd als de drang hoog is. Het waren gymschoentjes geweest want nog duidelijk kon ik de indrukken van de ribbels zien. Ik zette mijn voet op een van de afdrukken. Maat 12 Amerikaans. Zelf had ik 11. Dus het was een stevige jongen geweest! Duidelijk zag ik nog waar de broek het stof verwaaid had.
    Ik liep terug naar de trapopening. Nog even keek ik terug. Ineens viel het me op dat de linkervoetafdruk zich een beetje naar buiten keerde. Dat was geen toevallig iets, want de hele reeks voetstappen vertoonde hetzelfde beeld.
    Ik daalde de trap af. Ik gaf het een duwtje en langzaam steeg de trap naar de zolder, de stalen veren nog keurig gebalanceerd na misschien wel 100 jaar. Buiten, tegen de schuur aangewaaid, vond ik een leeg pakje Lucky Strikes, maar het was nieuw...een van de FBI mensen moest het hebben weggegooid. Toch stak ik het in mijn zak.
    Op de terugweg naar New York kwam ik weer langs het motelletje. Ik ging even Molly groeten en vertrok toen naar New York.
    Toen ik wegreed en door de achterruit van de auto haar figuurtje steeds kleiner zag worden, voelde ik me ellendig. Zo'n vrouw... Ik hoopte dat er een man zou komen, die haar lief zou krijgen zoals ik Greetje lief had.
    
    Daar had je het gedonder! In de verte zag ik een auto aan de kant van de weg staan. Wat een rompslomp! De FBI zou me urenlang
verhoren over wat ik bij die schuur had uitgevreten en als ze er achter kwamen dat ik bij de RCMP behoorde, zou ik ook nog van mijn baas in Ottawa op mijn brood krijgen dat ik mijn incognito zo gauw kwijtgeraakt was. Terug kon ik niet meer, dus maar doorrijden.
    Er kwam een man uit de auto die met z'n ene hand begon te zwaaien, terwijl hij de andere in zijn colbertzakje hield. Ha, ha, dacht ik, een FBI mannetje in burger, die het gewisse voor het ongewisse neemt en stevig zijn hand aan een revolver houdt. Terwijl ik vaart min derde, zag ik dat de man een zeer donker ui terlijk had en mijn intuitie vertelde me dadelijk dat dit geen FBI agent was. Doorrijden, Jan van Dam, zo hard als je kunt, maar laat hem eerst even schrikken!
    Ik schoot recht op de man af en pas op het laatste moment draaide ik het stuurwiel naar rechts. Door mijn achterruit zag ik dat hij viel, maar direct was hij weer op de been en sprong in zijn auto.
    Nu hebben sommige Amerikaanse huurautos de eigenaardigheid dat ze niet boven de speedlimit kunnen rijden. Hoe ik het gaspedaal ook mishandelde, het wijzertje bleef precies op 55 staan. Binnen drie minuten reed de lange slee naast me en keek ik in het oog van een nogal grote revolver. Moeilijk te hanteren met een hand, dacht ik vlug, en dan nog op een weg vol kuilen. Vlug trapte ik op de rem om uit zijn schootsveld te komen. Het enige wat me te doen stond was de slee te rammen, maar dan zo dat hij naast de weg in het mulle zand kwam te rijden en ik op de weg bleef. Ik was er haast zeker van dat hij vast zou komen te zitten in het zand. Ik wist waar ik hem moest raken. Nog even remmen zodat de slee een halve lengte voor me reed en toen gaf ik vol gas, meteen het stuurwiel naar links draaiende. Mijn bumper gaf zijn achterrechterwiel een oplawaaier en de slee schoot van de weg af, en kwam terecht in een fijne mulle zandlaag, waarin ieder wieletje zichdieper en dieper naar beneden draait.
    Hoe ter wereld wisten de terroristen dat ik me bemoeide met de ontvoering van de drie rijke joden? Nu vertrouwde ik mijn apartementje niet meer. Ik pakte mijn koffer en ging naar een armzalig hotelletje in Brooklyn. Ook was ik aan een vermommimg toe. De lange, blonde NoordEuropese jongeman kon zeer wel omschreven worden door mijn aanvaller. Over een paar uur zouden de terroristen weten dat ik nog leefde. Ik wilde mijn uiterlijk voorzeker niet als lokaas gebruiken, daar was de tijd nu nog niet rijp voor.
    Een prettige Italiaanse kapper veranderde mijn nogal lange blonde lokken in een zwarte brushcut, over enkele dagen zou ik een donsje onder mijn neus hebben, en met een donkere bril op zou niemand me herkennen.

NEGEN

    Ik had een paar keer het Lincoln Center bezocht. Het viel me op dat ook de Joodse bevolking in New York erg muzikaal was, want in de lijst van Patrons die je altijd achterin de programmas vindt, waren er zeker wel 70 joodse namen, waaronder nog steeds de Levi Salomons Family. Ook onder het publiek dat aandachtig zat te luisteren zag ik veel mannen en vrouwen met een Joods uiterlijk.
    Ik ging naar een concert gegeven door het Concertgebouw Orkest, die voor het eerst na de oorlog een tour door de VS maakte. Zag ik warempel Jacob Kloet, die clarinet speelde in het Winschoter Patrimonium Muziekcorps ten tijde dat ik een halve Maandag lid was. Meneer Pelletier, de directeur van de HBS, was toen dirigent. In de lange pauze sprak ik nog even met hem. Keurig Gronings!
    Toen zag ik ineens naast de kleurige affiches aan een muur in de lounge eenkleinere afkondiging. Een geplande vergadering van 'Help Israel' was 'postponed' het zou later gehouden worden. Wat betekende dat? Was men bang dat de terroristen weer toe zouden slaan? Er was al een poosje niets gebeurd.
    
    Na het concert zag ik een grote groep concertgangers de weg oversteken en een 'kosher' restaurant binnen gaan. Even later wandelde ook ik binnen. Men keek verschrikt op en het gekakel dempte zich tot fluisteren. Een terrorist?
    Ik ging bedaard zitten, deed mijn tas open en haalde er een zakenbrief uit. Duidelijk was de naam Kesselman en de naam van mijn Londense firma te lezen. Had de rabbi me niet verteld dat Kesselman een bij uitstek Joodse naam was? Een deftige kellner legde een menu op mijn tafel en ik hield de brief zo dat hij wel stekeblind moest zijn als hij de naam Kesselman niet kon lezen. Dertig seconden later wist ik dat de ober het 'veilig' sein gegeven had, want men begon nog enthoesiaster te praten dan voorheen.
    Uit de gesprekken rondom me kon ik merken dat men nog steeds onrustig was. Ik hoorde iemand vertellen dat er nu in San Francisco een Joodse millionair vermoord was. Hij was, terwijl hij rustig op een Zaterdagmorgen naar zijn synagoge liep, midden op de straat bij klaarlichte dag vermoord. Zo, dacht ik, de terroristen vinden het geknoei met autos zeker te moeilijk en te omslachtig.
    Terwijl ik rustig door bleef eten, luisterde ik scherper. Het scheen dat de millionair in San Fransisco op een bijzondere manier het leven had verloren. Een vlijmscherp stukje metaal had de hoofdslagader in de hals doorsneden. "Misschien een heel klein mesje?” zei een mevrouwtje met een bontje om haar schrale nekje.
    Een gezette meneer dacht dat bij demeeste messenmoorden grotere messen gebruikt werden. Bijna had ik me omgedraaid en gezegd dat de moordenaar misschien een boog of een......
    Ik trok peinzend aan mijn oorlelletje en voelde de kleine welving waar nog steeds het lidteken zat. Als Jopie Geel toen met een scherp stuk metaal in zijn katapult wat lager gemikt had!
    Plotseling kreeg ik het benauwd. Ik sprong op en mijn stoel kletterde tegen de grond. Haastig liep ik naar het toilet. Ik voelde alle ogen op mij gericht en het was plotseling heel stil in de eetzaal. Ik kwam terug en hield de handen voor mijn buik. Men zuchtte van verlichting...het jongetje had zeker te veel gegeten!
    
    In de subway naar Brooklyn was het bloedheet. Ik viste naar mijn zakdoek om het zweet van mijn gezicht te wissen. Met de zakdoek kwam het sigarettendoosje dat ik bij de schuur had gevonden te voorschijn. Lucky Strikes. Ik draaide het doosje om en om in mijn hand. Lucky Strikes!! Plotseling was het alsof een zware sluier van mijn hersens gleed! Toen ik de laatste keer in Holland was had slager Jaap mij een Lucky Strike aangeboden. Toen ik zei dat ik niet meer rookte, had ik Joop Geel door de winkelruit gezien. Hij liep wat vreemd! Zijn linkervoet slingerde naar buiten! De man die op de zolder van de schuur gepoept had liep net als Jopie Geel! En was er iemand ter wereld die beter met een katapult om kon gaan dan Jopie, die in San Francisco deze keer niet een steentje maar een vlijmscherp stukje gebruikt had? Ik kon het haast niet geloven. Joop Geel was een van de terroristen, mischien wel de topman! Of was dit louter toeval? Hoe kon hij zich over de grenzen bewegen met een ellenlang strafregister?
    Ik had geen rust of duur meer. 's Avonds stond ik een paar keer klaar om mijn baas in Ottawa te bellen. Zou hij me
uitlachen? Zou hij me toebrullen dat een te rijke verbeeldingskracht me parten speelde?
    De baas zelf loste een paar uur later, net voordat ik in mijn bed wilde stappen, mijn twijfel op. De telefoon rinkelde luid en ik sprong er op af. Dat kon alleen Ottawa zijn, want niemand in de VS wist mijn nieuwe num mer. Ik vertelde hem wat ik ontdekt had en de conclusie die ik had getrokken. Het was even stil aan de andere kant en ik wist dat meneer Graham nu aan de punten van zijn snorretje draaide. Toen zei hij: John, yesterday a Jew in Montreal was murdered the same way as that fellow in San Francisco. Als jou theorie kor rect is, moet jouw Joop in Canada geweest zijn. Hij is dus een internationale gladdekker! I'm glad you're with us, John. We need you to get this guy! We hebben je nodig om deze man op te sporen.
    
    Terug in Ottawa. Mr. Graham zeer hartelijk. Ik werd bevorderd tot inspecteur en kreeg de leiding van de ATU, met de speciale opdracht Joop Geel uit de weg te ruimen. Ik ging eerst maar es de IsraelPalestijnse kwestie bestuderen. Nu ik er steeds dichter bij betrokken werd moest ik meer over de achtergronden te weten zien te komen. Ik spoedde mij naar de universiteit om een Midden Oosten deskundige te vinden en dat lukte.
    Gerhard Noble studeerde voor zijn doctoraat en vond het prima dat ik wat in zijn thesis rond snuffelde. Het was een zwaarlijvig boekwerk, maar ik kon het op mijn gemak bestuderen.
    Hieronder volgt het uittreksel dat ik bij de RCMP archieven voegde.

TIEN

    In het Noorden van Ontario zijnprachtige meren, overgebleven uit de ijstijd naar men zegt. Vandaag zijn deze meertjes de vacantieoorden van rijke en middelstand Canadesen. Ook mijn vriend John, die met Marietje uit Heiligerlee getrouwd was, had een zomerhuis aan Lake Simcoe en Greet en ik mochten het gebruiken voor onze vacanties. We waren nu verloofd.
    In de zomer van 1960 was ik ook wel aan een vacantie toe. Terroristen globaal te bestrijden, was een moeilijke zaak.
    Nog steeds wisten we niet of Joop Geel inderdaad de leider van deze groep was, maar we namen dat wel aan. Er werd naarstig naar hem gezocht,maar hij bleef ons steeds ontglippen. Ik voorzag elk politiekantoor in Noord Amerika en Europa van zijn signalement: opvallende blauwe ogen, forse gestalte, bijna wit haar, en een scheve linkervoet, enz.
    Was er een goed spoor dan moest ik er achteraan en niemand anders. Ik had Joop immers nog maar een paar jaar geleden ontmoet en zou hem uit duizenden kunnen herkennen.
    Wat een gereis! Naar de USA, naar het westen van Canada, soms naar Europa, en een keer zelfs naar Zuid Afrika.
    Het was alweer bijna een jaar geleden dat ik in New York was. Mijn haar groeide aan en was weer bij het witte af. De donkere bril en het snorretje droeg ik niet meer...ik was de oude Jan van Dam geworden en Greet vond dat heerlijk. Ze vond het echt moeilijk met iemand te vrijen die helemaal niet op haar Jan leek.
    
    Nu was het weer zomer geworden, ik was moe, en ik vroeg verlof om een paar weken met vacantie te gaan. En zo waren we dan weer in John's cottage aan Lake Simcoe.
    De eerste dagen sliep ik een gat in de dag. Maar 's middags gingen we met de kano of de moterboot het grote meer op. Zo groot, dat je de overkant niet eens kon zien.    
    Ik lag in een luie stoel op de bootvlonder voor de cottage. Greetje is met de kano weg en is al een flink stuk het meer op. Ik kan de kano goed zien, want we hadden afgesproken dat we niet te ver het meer zouden opgaan in geval er iets gebeurde. Sinds ik als jongen onder een ijsschots in de gracht rondom het kerkhof schoot, ben ik altijd wat bang voor water geweest. Het was Jan Roos, die net langs de Hofstraat zijn opera liederen liep te zingen die me uit het vieze water haalde. Door hem behield ik het leven en U het genot van dit boek.
    Plotseling schiet een motorboot op de kano af.Ik ren hulpeloos naar het eind van de vlonder, weet dat ik niets kan doen. Ik zie de kano omslaan in het kielwater van de motor boot. Die rotzakken, die ellendelingen! Die knapen moet ik te pakken zien te krijgen!
    Ik zie Greetje op de kano klimmen, terwijl de motorboot een stipje wordt. Een andere motorboot komt langszij en trekt de omgeslagen kano naar de cottage. Greet is al weer over de eerste schrik heen als ik haar optrek uit het water. Ik wilde wel dat ik haar stalen zenuwen had.
    "Wat een rotzak, die vent, hij zag mij toch wel?” "Ja,natuurlijk zag hij jou wel, hij deed het met opzet.” Ik schreeuw dat uit in blinde woede en Greet keek me verwonderd aan. Zo, die Jan kan dus ook boos worden!
    Ik had haar schaken geleerd, het enige spelletje waar ik knap in ben. Ze had de zetten al gauw door en voor een beginneling begon ze knap goed te spelen. Die avond liet ik haar het tweede spel winnen en daar kwam een stoeipartijtje van dat uitliep op een lekker potje vrijen zonder het al te gek te maken. Daarna gingen we naar bed,Greet naar haar slaapkamer, ik ordentelijk op de sofa in de huiskamer. De Gereformeerde levenswijze was er wel diep bij ons ingehamerd. Je had natuurlijk die jongelui in Staphorst en omstreken die het wel anders deden, maar diebehoorden waarschijnlijk tot de zwaar Hervormden.
    Ik moet wel diep geslapen hebben want ik hoorde de motorboot niet aankomen op het meer. Ineens schok ik wakker. Hoorde ik glas rinkelen? De sofa stond gedeeltelijk onder het raam dat uitkeek op het meer. Terwijl ik het laken terugsla, kletteren stukken glas op de vloer. Toen pas hoorde ik het luide ronken van een zware buitenboordmotor langzaam wegsterven op het meer. Weer sta ik hulpeloos als een pasgeboren kind.
    Greet staat verschrikt in de deuropening van haar kleine slaapkamer als ik het licht aanknip.
    "Jan, wat was dat! Ik ben zo bang. Eerst die boot en nu dit!" Ik druk haar rillende lichaam tegen me aan en tegelijkertijd vervloek ik de spanning waarin ik het laatste jaar verkeerde. Was ik toch maar ingenieur geworden!
    Ik kijk naar de houten wand van Greet's slaapkamer. Rondom een klein gaatje is het hout wat versplinterd. Dan ga ik de slaapkamer binnen. De kogel heeft ook de buitenmuur doorboord. Greet wil onmiddelijk terug naar Ottawa. Maar dat vind ik niet verstandig. Als de medewerkers van Joop door ons te laten schrikken het zomerhuisje willen doen verlaten, kunnen we beter de morgen afwachten.
    Nu moet ik haar toch wel een paar dingen uitleggen. Ik had altijd gelachen als ze me vroeg of ik gevaarlijk werk deed. Zei dan dat ik gewoon op kantoor zat om telexinformaties te verzamelen. Wat keek ze verbaasd toen ik Joop Geel's naam noemde! Kon zich niet begrijpen dat een boefje uit Winschoten leider van een terroristenbende zou kunnen zijn. Ze keek me ongelovig aan. "Hest dat wel goud, Jan?”
    Die nacht lagen we voor het eerst samen in een bed, maar van slapen kwam niets. We waren zelfs te zenuwachtig om de tijd op een andere manier door te brengen. We lagen
stil als lepeltjes tegen elkaar en ik hoorde Greetje ineens snikken.
    "Hou mot dat nou verder, Jan, hou mot dat nou. Zo kinnen wie toch nooit trouwen as dei rottige terroristen die noar het leven stoan. O Jampie, ik wol dat k vailig in Winschoot was!" Ik fluisterde in haar oor: mag ik den mit die mit?
    
    Hoe wist Joop dat wij hier onze vacantie doorbrachten? Hoe wist hij dat ik er belang in stelde hem zo spoedig mogelijk uit te schakelen? Hoeveel mensen had hij in dienst? Werden mijn gangen van dag tot dag nagegaan? Dat zou spoedig blijken.....

    Greet wou toch liever niet terug naar Ottawa en daarom besloten we de resterende dagen van onze vacantie rustig in Toronto door te brengen. Maar dat had ik mis. Ik was de kat die een muis nazat, nu was ik de muis geworden. Aan het meer had Joop me een beetje heen en weer geschud...in Toronto sloeg hij toe! Nog steeds vind ik het onbegrijpelijk dat ze mij ongezien volgden toen we op weg waren naar Toronto want ik had prima voorzorgsmaatregelen genomen. Langs een grote omweg over allerhande binnenwegen reed ik naar Toronto. Zo zouden ze het spoor wel kwijt raken. Dat bleek niet zo te zijn! Later zei Greet dat ze steeds hetzelfde vliegtuigje had gezien door het zijraam van de auto, maar ik kon moeilijk geloven dat Joop zo ver zou gaan met zijn plannen.
    
    We brachten de middag door in het grote Royal Ontario Museum en 's avonds wandelden we langs Yonge Street waar we nog een bioscoopje pikten.Een spannende film waarin vijf politieautos met een moordgang de auto van een misdadiger volgden. Greetje kneep mijn knie haast kapot en kon ternauwernood een gil inhouden toen de auto van de boef geramd werd en met een sierlijkezwaai een rivier indook.
    De volgende dag bracht een veerbootje ons naar het Toronto eiland. Het was 's morgens al erg warm, en daar kon je tenminste zwemmen.
    's Avonds bracht het bootje ons terug naar de binnenstad.
    "Nou heb ik geihonger," zei Greet, terwijl we gearmd weer door Yonge Street liepen, "kennen we naait n stukje eten somewhere?
    Zoals zoveel emigranten, begon ze het Engels en Hollands al lekker door elkaar te haspelen. Maar als je dat met een dialect doet, klinkt het helemaal raar. Ik zei: wost nou nog noar n restaurant, so late in the evening, darling? En daar bleven we nog een poosje mee doorgaan en hadden de grootste schik. "Eem oetpoesten, I'm so tired.” "Don't laugh, I have a kiezelsteentje in my shoe.” "You think they have oetsmieters so late at night?” Greetje kon niet meer, ze was slap van het lachen. Ach, laat ik het eerlijk zeggen, zij is mijn behoud geweest in ons latere leven. Haar opgewektheid haalde me keer op keer uit mijn depressies.
    Greetje scheen niet meer te denken aan wat er gisteren gebeurde.We vonden een Grieks restaurantje en gingen zitten. Het was er druk en de kellners liepen te zweten. Ik keek rond, maar zag geen personen die me verdacht leken. Een beetje bedroefd dacht ik: zover is het dus al gekomen, dat ik steeds mijn onmiddelijke omgeving in de gaten moet houden. Zo langzamerhand was het mijn tweede natuur geworden!
    Het was een wat vreemde maaltijd die ons werd voorgeschoteld, maar toch wel lekker. "Je kunt ook niet altijd aardappeltjes met worteltjes of snert mit worst eten," zei Greet. Even later moest ze naar de WC en ik dacht: dan ga ik ook maar even. Op het eiland hadden we geen toiletten gevonden...hoe doen de mensen dat daar?
    Ik ging het WC hokje naast de tweeurinoirs binnen.Even later gaat de deur weer open, maar ik hoor geen ruisen van een plasje in een van de urinoirs. Stond die vent zijn haar te kammen voor het spiegeltje? Of stond hij te wachten tot ik de WC uitkwam? Kom, kom, Jan van Dam, krijg nou geen vervolgingswaanzin. Toch was ik er niet rustig op.
    Ik smakte de deur open, maar bleef in het WC hokje staan. Er gebeurde niets. Toen liep ik snel door de deuropening en er gebeurde wel wat. Niet een maar twee kerels stonden inderdaad voor de spiegel en draaiden zich vlug om. Beiden hadden een korte ijzeren staaf in hun handen. Ik deed alsof ik verstijfde van schrik maar ik wist heel goed wat ik moest doen. Langzaam en met hele ernstige gezichten liepen ze naar mij toe, alsof ze me wilden dwingen terug te gaan in het hokje waar een lijk minder op zou vallen. Ik stootte mijn hoofd tegen het plafond toen ik plotseling opsprong en vliegensvlug met beide voeten keihard in hun kruizen schopte. De staafjes ijzer kletterden op de vloer terwijl hun handen in een reflexbeweging zich naar de plaatsen der schaamte bewogen. Bijna smekend staarden ze me aan....alsjeblieft meneer, doe dat nou nooit weer. Mijn hoofd warrelde. De klap tegen het plafond was goed aangekomen. De wanden, de spiegels en de urinoirs draaiden rond en rond. Nog wilde ik mijn vuisten uithalen om ze vlug nog even een klap onder de kin te geven, maar hun koppen waren niet op de plaats waar mijn ogen ze waarnamen en ik sloeg een gat in de lucht. Kermend, maar toch behendig snel vlogen de jongens naar de deur en verdwenen tussen de tafeltjes met etende mensen.
    Ook ik zwaaide terug naar de eetzaal. Mijn hoofd klaarde op en ik zag dat Greetje nog niet terug was. Snel liep ik naar buiten. Ik zag mijn aanranders de nu stille Yonge Street vlug oversteken. Ik was nog te slap om ze te achtervolgen en keerde terug naar het restaurant. Greetje zat nu weer aan hettafeltje.
    "Wat kiekst ja roar, bist nait goud? Jan, bist ja net zo wit as n loaken en hest n flinke boele op de kop.” Ik moest haar wel vertellen wat er gebeurd was.
    Een uur later waren we op weg naar Ottawa.
    

ELF

    Baas Graham was de volgende morgen verbaasd dat ik nou al weer terug was. "Is de vacantie je niet bevallen?” Hij schrok toen ik hem vertelde wat er gebeurd was, streek toen peinzend langs zijn snorretje en keek erg verdrietig. Zijn anders zo luide stem was veel zachter toen hij zei: John, ik vind het beroerd dat ik je in de cottage niet per telefoon kon bereiken, dan had dit voorkomen kunnen worden. Eergisteren stuurde de FBI lab in Washington ons een foto. Dezelfde persfotograaf die dat kiekje maakte waar jij in de lucht schijnt te hangen, knipte ook fotos van het publiek dat achter de gele linten stond. Van die fotos zijn vergrotingen gemaakt zodat de gezichten duidelijker te zien zijn.
    Hij trok een la van zijn buro open en haalde een grote foto te voorschijn. Ik zag het meteen: tussen drie Argentijnse kuiven het blonde haar van Joop Geel! Hij stond daar met open mond en haast zag ik de verwondering in zijn ogen! Ik mompelde: how it that possible, sir?
    "Waarschijnlijk wou hij zien of die overval goed zou gelukken. Maar dan ziet hij Jan van Dam aan het werk. De verbazing staat op zijn gezicht te lezen! Je ziet hem denken: nee, dat kan niet, dat kan Jan van Dam niet zijn! Joop Geel zal dat zijn hele leven niet vergeten. Een Winschoter die zijn eerste terroristen actie doet mislukken! Die knaap moet beslist uit de weg geruimd worden!
    Wat jullie de laatste twee dagen hebben meegemaakt is maar een voorspelletje.Hij zit jeeen beetje te plagen. But soon he will get you out of the way. Het blijkt nu wel dat we met een heel grote groep terroristen te doen hebben die net als wij een organisatie hebben die drommels goed in elkaar zit. En die Joop Geel moet wel een heel intelligente jongen zijn, dat hij jou zelfs in Noord Ontario en Toronto op kan sporen. Hier in Ottawa te blijven is te gevaarlijk voor jou. Binnen een paar dagen heb je een kogel door je hoofd. Daarom stel ik je te werk bij een van de RCMP drug units in Vancouver. Morgen vertrek je... met Greetje. Terroristen als Joop Geel staan nergens voor!.

TWAALF

    Greet en ik verhuisden naar Vancouver. Greet kwam te wonen bij de familie Baas in Langley, een gedeelte van Vancouver, en vond al gauw werk in een ziekenhuis als leerling verpleegster.Ik kwam onderdak bij de familie Braaksma.
    We voelden ons toch nog altijd meer thuis bij oudHollanders. Er werd nu heel ijverig naar Joop Geel gezocht. Ploegen detectives snuffelden rond in de emigratiekantoren van de VS en Canada. Maar gedurende de laatste tien jaren was er nooit een Joop Geel als immigrant bin nengekomen. Men ging de lijsten van de luchtvaart en zeevaartmaatschappijen grondig na. Ook als zakenman of vacantieganger stond Joop niet geboekt.
    Graham hield mij op de hoogte via een collega in Vancouver. Nooit belde hij mij direct. Hij vertelde me dat er nog geen nieuwe terrorist activiteiten waren.Na vier maanden vruchteloos zoeken begon Interpol minder belang in Joop te stellen.    Ik werkte prettig in Vancouver. Van een uniform dragen was geen sprake, de drug unit agenten liepen rond in truien en spijkerbroeken en waren zo niet te onderscheiden van de sjofele jongens die in drugs handelden. De eerste weken keek ik nog vaak over mijn schouder of iemand me volgde maar nooit zag ik een verdachte beweging van iemand die zich vlug schuil hield. Joop was het spoor bijster geraakt. Gaandeweg voelde ik me veiliger, ik liet mijn baard staan, liet mijn haar lang worden, en in niets was ik te onderscheiden van mijn collegas....
    
    Een half jaar later werd ik terugeroepen naar Ottawa. De hoofdinspecteur zei: het spul is weer begonnen, John. Hier een bankroof, daar een bankroof, en het is geen werk van gewone dieven. Nu gaan we de rollen omkeren.
    Inplaats dat die Joop Geel jou probeert op te sporen, ga jij hem op de hielen zitten. We weten nu vrij zeker dat hij de leider van het zaakje is. Je hebt 'carte blanche, je gaat je eigen gang! This is your baby, John! We be moeien ons niet met je, maar wel graag een maandelijks rapportje, ja? We hebben $100.000 op je bankrekening gestort zodat je een poosje vooruit kunt.
    Hij keek me ernstig aan en zei: nu ben je weer burger. Maar ik wil je toch enkele adviezen geven. We willen graag dat je zo onopvallend mogelijk gaat leven. Als ik jou was ging ik zo gauw mogelijk trouwen met dat mooie meisje. We hebben al een huis voor jullie gehuurd. In Jordan Station, dicht bij St.Catharines. Geen terrorist zal ooit vermoeden dat jij in dat gat woont. Je bent door je firma arbeidsongeschikt verklaard vanwege een ernstig ongeluk waarin je been en je rug werden beschadigd. Dus verschijnt er elke maand een chegue van het "Invaliden Pensioen" in je postbus, geaddresseerd aan Mr. Peter Hogendoorn. Leef een normaalleven...dus je wordt lid van een van die Reformed Churches die de Hollandse immigranten hebben opgericht in het nabije St.Catharines, van de Lions Club, enzovoort. In de kast van een slaapkamer in dat huis in Jordan Station staat een telexmachientje. Je kunt mij bereiken door het kantoor van het "Invaliden Pensioen", maar graag zo weinig mogelijk contact! De rest laat ik jou over....
    De volgende morgen reden we langs de Queen Elizabeth Highway naar Jordan Station. Greet had geen moeite met mijn naamsverwisseling. "Ik vind Petertje wel zo leuk als Jampie," zei ze. "Moar dien board mot er wel oaf, mien jong, zo kin we ja naait goud vrijen."
    We zagen een keurige bungalow en reden meteen door naar het postkantoortje waar ik de sleutel in mijn nieuwe postbus wist. Het huis was nog niet bemeubeld, maar in de kast van de kleine slaapkamer vond ik de telexmachine geinstalleerd. Die nacht sliepen we in het Beacon Motel, aan het einde van de Jordan Road. Ik denk, dat we toen de basis legden voor het leven van onze Willem. Maar wat zou het ook ....de volgende dag haalden we de trouwformulieren bij het gemeentehuis en de dag daarna stonden we voor een ambtenaar van de burgelijke stand. Hij deed dit niet vaak, zei hij, want de meeste jongelieden trouwden in kerken waar dominees de honeurs waarnemen. Greetje vond die opmerking niet leuk blijkbaar, want een beetje hooghartig vertelde ze de ambtenaar onmiddelijk dat het kerkelijk huwelijk deze zomer nog in Holland plaats zou vinden....en dat had ze zelfs mij niet verteld! Ik haalde $2000 van mijn welvoorziene bankrekening en we kochten een bed, meubelen, een koelkast en een gasfornuis. Toen gingen we fijn kamperen in ons nieuwe huis. Twee weken vacantie hadden we wel verdiend na al die enerverende weken.

    Ik was nu al een maand bij Greetjethuis en dat honkvaste, getrouwde leven beviel mij best. Door het raam van mijn slaapkamer zag ik het gescharrel van de mussen en als ik naar de wijde lucht keek, zag ik de lange vliegtuigstaarten vervagen tot wolkjes. We waren lid geworden van een Christian Reformed Church, waar men 's middags nog een Hollandse preek kon beluisteren. Het was lang geleden dat ik voet in een kerk gezet had. Dat kwam door mijn ongeregelde werk in het hoge noorden van Canada en bij de ambassade in Buenos Aires.Nu was ineens alles zo volkomen normaal! Al gauw kregen we in die kerk leuke vrienden, die net als Greet en ik een paar jaar geleden geemigreerd waren. Niemand vermoedde dat ik een incognito RCMP detective was. Voordat we na kerktijd of 's avonds visite kregen veegde ik alles van het blad van mijn buro, verborg mijn papieren en de telexmachine kwam in de kast. Ik liet hen de lange lidtekens op mijn linkerbeen zien, liep pijnlijk door de kamer, zodat men mijn arbeidsongeschiktheid goed kon zien. Maar Gerda Langendoen had scherpe ogen.
    Soms loop je alsof je heel geen pijn hebt, hoe zit dat, komt het met scheuten?
    Ja, precies zo, zei ik, Greetje's geamu seerde ogen ontmoetende.
    De telex gaf me dagelijks inlichtingen. Na enkele weken kon ik aan deze informatie wel bemerken, dat men gebruik maakte van de aanwijzingen die ik verzond. Een half jaar lang liet Joop Geel verstek gaan, dus maakte ik geen lange reizen om een Joop Geel 'look alike' te identificeren. Maar toen kwam er weer leven in de brouwerij.....
    Greet schrok toen ik het haar het telex bericht liet zien. Volgens de FBI woonde Joop Geel in Fredericktown, Missisippi. Ik moest er heen om hem ongemerkt te identificeren. De FBI jongens waren zeer opgewekt.....zo zeker waren ze dat ze hem te grazen hadden!
    "Neem moar n poar stoetjes en een thermosfles mit koffie mit veur onderweg," zeiGreet. Ik keek haar verstomd aan. Soms wist ik niet of ze me voor de gek had.
    Ik vloog naar St.Louis en met een Tilden huurauto stoof ik naar Fredericktown. Net buiten het stadje was een motel waar vacantiegangers sliepen die een paar dagen in het Madison National Park doorbrachten.
    De volgende dag reed ik klokslag zeven Fredericktown binnen en vond het huis waar Jopie Geel moest wonen. Ik parkeerde mijn auto in een zijstraat en had het huis in 'full view'. Ik verwachtte dat Joop om half acht of acht uur wel naar zijn job zou gaan, hij zou wel een timmerman of metselaar zijn, maar pas tegen kwart voor negen ging de voordeur open en een keurig geklede jongeman nam hartelijk afscheid van zijn jonge vrouwtje die een meisje op haar arm droeg. Ja hoor, dit was mijn oude vriend!
    Hij moest in een bank of winkel werken. Ik volgde zijn auto en in de winkelstraat van het stadje zag ik hem de City Bank binnengaan.
Nou, als dit onze Joop was, had hij zich flink opgewerkt. Maar ik moest zekerheid hebben.Ik leek in het geheel niet meer op de Winschoter Jan van Dam, mijn baard was er nog niet af en ik droeg een bril. Ik wist haast zeker dat Joop me niet zou herkennen. Ik wachtte tot de bank om half tien openende.
    Hij stond niet achter een loket, dus moest hij in een van de zijkantoortjes zitten. "Can I help you, sir?”
    "Ja, ik wilde wel een bankrekening openen," zei ik ijverig.Ik wist dat dit nogal een lange procedure was en hoopte dat intussen Joop uit zijn kantoor zou komen zodat ik kon zien hoe hij liep. Toen gebeurde er iets waar ik niet bij stilgestaan had. Het meisje wilde met alle geweld haar nieuwe klant aan de bankmanager voorstellen en ik moest haar wel nalopen.
    Twee staalblauwe ogen keken me frank en vrij aan. Tjonge, hij had het in twee jaar tijd tot bankdirecteur gebracht! Had hij zoveelvrije tijd dat hij er op uit kon trekken om ook nog een terroristenbende te leiden? Het leek belachelijk onwaarschijnlijk! Zijn bijna witte haar was keurig geknipt.
    "Glad to meet you, Mr. Hogendoorn, my name is Henry Haverkamp, just call me Henry though. Ik ben blij dat u ons hebt uitgezocht, we zullen ons best doen uw belangen goed te behartigen. But say, you and I must have come from the same country. Isn't that something! Koffie met suiker? Those are the only Dutch words I know.” De 'ui' in suiker klonk als een 'oe'. Noord Amerikanen hebben moeite om de 'ui' klank goed uit te spreken want het komt in geen enkel Engels woord voor. , dit zou Joop wel niet zijn! De echte Joop zou dat woord zuiverder hebben gezegd.
    Hij liep het meisje na om de deur achter haar te sluiten en ik zag dat hij z'n linkervoet scheef verplaatste. Dit was Joop Geel wel!
    Om een pen te vinden opende hij een la in zijn buro. Liet hij de la met opzet een poosje openstaan zodat ik goed zou zien dat er een revolver in lag? Hij zag dat ik naar die open la keek. "Dat ding heb je tegenwoordig wel nodig," zei hij rustig, "elke dag zijn er zo'n tien bankovervallen in Amerika. Het is ontzettend jammer dat Amerika zo verloederd.”
    Ik sprong op. Ook hij stond op en schudde me krachtig de hand. "Nou, moi heur," zei hij zonder de vreemde klank die hij in 'suiker' gelegd had. Onvervalst Gronings was het! "I don't know what you're saying," zei ik, "it's not Dutch is it?” Hij schaterlachte en klopte me op mijn schouder.
    "No," zei hij lachend, "die woorden heb ik van Grandma Haverkamp geleerd en ze altijd onthouden. Het zal wel een van de Hollandse dialecten zijn, de Haverkamps kwamen uit noorden van Nederland."
    Ik dacht: meneer Haverkamp, je kunt mij nog meer vertellen. Te vaak had ik het
'moi heur' gehoord! Zijn 'moi heur' was om de drommel niet aangeleerd!
    In het restaurantje van het motel bestelde ik een kop koffie. De eigenaresse was een vriendelijke, praatgrage vrouw. Ik lokte een gesprek uit en dat lukte heel prettig.
    Ik vertelde de mevrouw dat ik bijna een huis gekocht had deze morgen en bij de City Bank geld had opgenomen en daar met de manager gesproken had.
    "Ja, dat is een heel leuke man," zei me vrouw, "hij is hier nog niet zolang hoor. La's kijken misschien twee jaar? Ze komen hier wel eens eten, zijn vrouw is a real darling, zo lief."
    Ik zei dat ik gezien had dat Mr. Haverkamp moeilijk liep. Had hij dat van de oorlog overgehouden?
    "Oh no," riep de mevrouw, "vorig jaar was hij de bovenramen van zijn huis aan het verven en viel hij van de ladder. Hij brak z'n been, maar de chirurg in St.Louis heeft het niet goed gezet....."
    Ik wist genoeg. De volgende dag was ik terug in Jordan Station. Greetje blij.
    "Wat kiekst ja toesterig," zei ze.
    "Het was hom nait, hou mout ik hom ooit vinden? Weer doezend dollars noar de moan!"

DERTIEN

    Het werd voorjaar. De hele winter was er niets gebeurd. We wisten dat er in de staat Israel weinig geld binnenkwam uit Noord Amerika. Daarom begonnen de Joden de Zwitserse Banken de duimschroeven aan te leggen. Men wist dat Duitse Joden daar voor de oorlog millioenen hadden belegd. Men fluisterde dat Hitler zelfs het goud van de tanden van vergaste Joden daar deponeerde. Maar het zou nog 50 jaar duren voordat de Zwitserse banken hun kluizen openden.
    Ook ik stond haast op nonactief, en voelde me er niet rustig onder. Wat een geldverkwisting! Maar Greetje zei: gainsloapende honden wakker moaken, Jan, wie hebben het toch mooi zo? En strakkies binnen we mit ons dreien!
    Dan maar in de tuin werken! Terwijl ik groenten zaaide in de moestuin en de bloemperken aanlegde die Greetje's zo graag wou hebben, was ik somber gestemd. Een heel jaar was verlopen en nog had ik Jopie niet opgespoord. Er was niets, maar dan ook niets dat naar hem leidde. Nog ene keer was er vals alarm geslagen.
    In Winnipeg ging ik, nu wat voorzichtiger, de gangen na van een jongeman waarvan men wist dat hij geen inkomen had maar het toch rijkelijk versierde 'with women and wine'. Bernard Whistle had een dubbelganger kunnen zijn van de bankmanager Haverkamp en de moordenaar Joop Geel. Twee weken was ik in Winnipeg om zijn gangen na te gaan, maar het was op nul comma nul uitgelopen. Bernhard bleek het zoontje te zijn van een Zuid Afrikaanse fabrikant, die als onderdirecteur van z'n vader's firma geld uit de zaak had gestolen. Vader had gezegd: direct het land uit voordat het een politiezaak wordt. Bernard kreeg een heel fatsoenlijk maandelijks inkomen.
    Verdrietig keek ik naar de nette rijtjes boontjes in de tuin. Zou ik de verse groente van deze tuin nog eten in de zomer en herfst? Waarom riep meneer Graham me niet terug? Er was immers niets meer te doen. Uit Amerika kwam helemaal niets meer.Ik trok de stoute schoenen aan en belde hem.
    "Ik had wel verwacht dat je nu zou bellen," zei hij, "je moet nog even op je post blijven. We denken dat de terroristen het op een andere manier gaan proberen. Ze hebben nu gezien dat ondanks de pietluttige hulp van Amerika, Israel het goed blijft doen, heel goed zelfs. Nu gaan ze die staat op een andere ma nier pesten. Snap je waar ik heen wil? Geleide projectielen, John! Boem, weer een kibbutz verdwenen! Maar dat gaat veel geld kosten. Let op mijn woorden, Peter, ze gaannu banken en rijke particulieren beroven. Tot het zover is, ga jij je vrouw maar lekker nog een poosje verwennen. Wanneer komt de baby?”
    Greetje was aan het afwassen toen ik binnenkwam. Ik hielp haar afdrogen. Ze hanteerde de vaatborstel zijdelings staande, anders kon ze niet bij de bordjes.
    "Nog n week, Jampie, den word ons Wimpie geboren. 'k Wait zeker dan n jonkie is, hai schopt veul te hard veur n wichie.” Ze petste de vaatborstel op m'n neus. "Kiek toch nait zo bedroefd jonkie," zei ze, "liekst begrafenisondernemer Oomkes wel."
    Wimpie werd inderdaad een week later geboren, maar toen zat ik in Munchen. Meneer Graham had een profeet kunnen zijn. Detective eerste klas wist hij al vooruit waarnaar de terroristen hun werkterrein zouden verleggen.

VEERTIEN

    Drie dagen nadat ik Graham belde, luisterde ik in de Tiergarten Strasse in Munchen naar het ooggetuige verslag van een jonge vrouw.
    "Het was acht uur 's morgens en ik stond bij het raam mijn zoontje Dietrich na te wuiven. Meneer Wilkes aan de overkant van de straat deed net de deur open en kwam naar buiten met zijn hond. Verder liep er niemand op straat. Zo'n groene gepantserde auto die geld vervoert draait de straat in.Die auto zie ik wel vaker, want onze straat komt uit op de Herr Hauptman Strasse, een drukke weg waar zich drie banken bevinden.
    Ineens komt er heel snel een Volvo uit onze zijstraat. Ik denk nog, als die de groene auto maar niet ramt. Maar de Volvo blijft midden op de weg staan en zelfs door het dichte raam kon ik het het gieren van de remmen van de geldauto horen. Heel snel komt nu een andere auto aanrijden en erspringt een man uit. Hij buigt zich en gooit een balletje onder de geldauto. Even later een harde klap en de achterdeur vliegt open. De man die naar de deur rent liep wat vreemd. Mank lopen kan ik het niet noemen. Soms heb je mensen die hun voeten op een bepaalde manier op de grond plaatsen."
    Ik zei: zoals ik nu loop? Richtig, richtig, zei het jonge vrouwtje. "Danke,danke," zei ik.
Ik wist genoeg en daalde met Henkelman uit Holland en Jacgues Girard uit Frankrijk de trap af. Buiten zagen we een zwarte plek op de straat, en veel beschadigde straatstenen. Werklui waren nog bezig nieuwe ramen te zet ten. Aan de overkant een wit laken achter een raam. Meneer Wilkes had het niet overleefd. Zijn hondje wel.
    De Polizei vond het maar vreemd dat ik, een Canadese RCMPer, er aan kwam sjouwen, maar een paar telefoontjes naar Ottawa en de FBI stelden hen gerust. Ze sprongen haast in de houding toen ze vernamen dat ik de 'main representative' was van die twee beroemde speurders organizaties. Op mijn dringend verzoek stuurde Nederland Henkelman van de Amsterdamse Politie. Hij was met mij op de opleidingshel in Engeland geweest en had zich ontwikkeld tot een top notch detective. Hij zat weliswaar in 'drugs', maar dat mocht hem niet hinderen.
    Er werd 13 millioen Deutsche Mark vermist, die waarschijnlijk in buitenlandse banken gedeponeerd zouden worden, dus was dit wel een internationale politiezaak.
    "Wat denk je er van, Van Dam, is het dezelfde groep beroerdelingen die het jullie daar in Amerika het leven lastig maken?"
    Paulus Henkelman was broodmager en lang, maar zeer sterk van geest.Als soldaat in Indonesia had hij een 'tic' opgelopen, en hij knipperde voortdurend met zijn linkeroog.
    "Jopie Geel," zei ik beslist, "soortgelijke overvallen zijn hem goed gelukt in Amerika.”     "Nou kijk es Jan," zei Henkelman al knipperende, "dat kunnen we natuurlijk wel eventjes uitvinden of het onze Jopie is. Als jij nou helemaal uit Amerika komt voor zo'n klussie, zou je dan niet even bij je moeder in Winschoten, het Sodom van het Noorden des lands, gaan om goeiedag te zeggen? Zoiets doe je toch als rechtgeaarde zoon? Het is maar een paar uur rijden van Munchen naar Winschoten. In elke boef schuilt nog wel wat liefs."
    Hoe wist hij dat Joop's moeder in Winschoten woonde? Ik had hem dat nooit verteld. Daar was ik toch wel nieuwsgierig na!
    "Ja, Janneman," zei hij ernstig, "net als op jouw jongelingsvereniging vroeger, is voor studie een eerste vereiste.”
    Zo, zo, meneer had ook al uitgevonden dat ik een gereformeerde jongeling was geweest! Joop gaat zijn moeder goeiedag zeggen! Daar had ik in de verste verte niet aangedacht. Ik dacht ineens aan Medema."Zien Pa het e der oettrapt, maar veur zien Moeke gaait e deur t vuur."
    "Als we nu eens het vliegtuigje naar Eelde nemen," zei ik. "O nee, zei Henkelman, je krijgt mij niet in een vliegtuig. Dat zijn rare dingen hoor. Soms breekt er een vleugel af of blijft ineens de motor stilstaan. Wat moet je dan! Passagiers hebben geen parachutes. Dood eng... kunnen we niet met de trein?” "Dan komen we misschien te laat, nee, we moeten vliegen. Eelde heeft een lijndienst op Munchen.” Henkelman aarzelde, zijn 'tic' was niet om aan te zien. "Als het moet dan moet het, bel dan even, joh, misschien hebben we mazzel dat er nog zo'n kreng gaat vandaag."
    We hadden geluk. Twee uur later zaten we in het vliegtuigje dat om 4 uur in Eelde zou landen. Henkelman was een lastige passagier. Van de veiligheidsriem wilde hij niet weten. "Als we een noodlanding moeten maken, en het vliegtuig zou in brand komen te staan, krijg ik die gesp nooit los.” Het stewardessje liet het maar zo. Hij durfde nietuit het raampje te kijken, en toen het toestel even snel viel, begon hij over te geven.
    Hij wist dat ze in Eelde geen autos verhuurden en ik vroeg de piloot om garage Dieters in Groningen te bellen en naar Jansen te vragen.
    "Mag ik niet doen meneer, zei de piloot rustig, dan kunnen we wel aan de gang blijven.” Ik zei: wij zijn Interpol, heb je gehoord wat er in Munchen gebeurd is? "O," zei hij, "dat veranderd de zaak."
    In Eelde stond Jansen grinnikend naast zijn eigen auto. "Ik har wel docht dat ik joe nog wel ains weer zain zol," zei hij. Henkelman kreeg zijn kleur en fleur terug. Hij stapte iets te parmantig rond. Misschien voelde hij zich als een generaal die een veldslag gewonnen had. "Wat zegt hij," fluisterde Henkelman in m'n oor, "joh, wat praten jullie een gek taaltje tegen elkaar."
    Een half uur later arriveerden we in Winschoten. "Waar na toe, heren," zei Jansen. "Politiekantoor aan de Markt," zei ik, "ben je hier bekend?” "Jawel, meneer," zei Jansen, en trapte stevig op het gaspedaal.
    "Ja," zei Henkelman, " je hebt gelijk, we zullen de politie wel moeten gebruiken, anders krijgen we later rotzooi met illegale huiszoeking. "Zo is het," zei ik gespannen.
    Gelukkig trof ik agent Piet Tuindersma aan, toen we het politieburo binnenstoven. Ik kende hem goed en wist dat hij een pientere vent was. Ik vertelde hem wat we van plan waren. Hij ritste een huiszoekingsformulier uit de kast en liep voor ons de deur uit naar de politieauto.
    "Mij volgen," riep hij, "en ik doe straks het woord wel.”
    Er stond geen auto voor moeder Geel's huis. Joop was er dus niet en het was niet nodig het huis te omsingelen met getrokken wapens. Moeder Geel zat ineengedoken bij de keukentafel en vertelde ons dat Joop al weer naar Amerika vertrokken was alsof het een kwartiertje van Winschoten lag. Hij had maar
twee koffers meegenomen,er stonden nog vijf op zijn slaapkamer boven. Henkelman keek me veelbetekend aan en knipoogde. We gingen naar boven en vonden de koffers naast het bed in de knalgeelbehangen slaapkamers. Henkelman fluisterde dat Moeke Geel haar naam wel eer deed.
    "Machtige Mina," bromde ik terwijl ik een koffer naar voren trok, "wat is dat ding loodzwaar.” "Goudstaven," fluisterde Henkelman verheugd, "je zit je daar aan een paar millioen Deutsche Mark te vertillen. Zeg maar dertien gedeeld door vijf!"
    Piet Tuindersma was beneden gebleven om Moeder Geel op de schouder te kloppen, want ze huilde met gierende snikken. Ze wist het al wel... hoe vaak was er geen politie aan de deur geweest toen Joop een kwajongen was
    "Jopie is aans zo'n laaive jong," schreide ze, "het is zien Pa dei hom zo moakt het...och heremiengod....hou mot dat nou....straks komt Ibrahim de koffers ophoalen en den binnen ze der naait meer."
    Hoorde ik dat goed? Ibrahim? Zat Ibrahim, de gereformeerdee Mohammedaan in het complot? Plotseling zag ik de zes jongens in de eetzaal aan het Zuidlaardermeer weer voor me. De fluisterende stemmen. Hoe had ik zo stom kunnen zijn dat ik daar al die tijd nooit meer aan terug gedacht had.Nu stond het levensgroot voor me. Het was niet Joop Geel die daar de orders gegeven had. Het was precies andersom. Het centrale kantoor van de terroristen in Amerika was in Winschoten! De vijf Palestijnen hadden een onopvallend stadje uitgekozen, een stadje dat toch centraal lag, zo ongeveer het middelpunt van de bewoonde Westerse wereld. Nee, Joop had alleen maar hun orders op te volgen, zij vertelden hem in Winschoten waar hij zijn volgende slag moest slaan. Joop was de manager die er keurig voor zorgde dat alle opdrachten nauwkeurig over de hele wereld werden uitgevoerd! Maar waarom stond juist de topman mij naar het leven? Kon hij daargeen ondergeschikten voor gebruiken?
    Ik ging naast moeder Geel zitten. "Nou mo'je eem goud luustern, moeke, hou loat komt Ibrahim hier vanoavond?” Ze keek me bedroefd aan.
    "Dat het Jopie naait zegt...moar ik mocht aan gain mens vertellen dat e der west was.”
    Ik vroeg of Joop ook nog terug zou komen.
"Nee," zei ze, "hai mos votdoadlek weer naar Amerika, want hai het een haile beste boan en doar kon e nait te loang bie weg.” "Wat dut e den, vroeg ik. "Dat wait ik nait, heur meneer! Moar ie binnen van de polisie, het Jopie weer wat op zien gewaiten?”

    Henkelman was het gloeiend met me eens dat we op Ibrahim moesten wachten om hem op heterdaad te betrappen. Ik keek naar buiten en zag aan de overkant van de weg een rij hoge stokbonen in de tuin van Kwant. Daar konden we ons mooi schuilhouden. Ik ging weer naast moeder Geel zitten.
    "Nou mot je goed luisteren, mevrouw Geel. As Ibrahim hier straks komt, den stel je jou hail gewoon aan, net of der niks gebeurd is.”
    Ik keek haar streng aan, maar inwendig had ik zo'n medelijden met het oude mensje.
    "As ie joen medewerking naait geven, ben je medeplichtig aan n hail grote misdoad en draai je veur jaren de gevangenis in.” Nou,nou, bromde Henkelman.
    Moeke zei met trillende lippen, "moar in die koffers zitten allain ja moar bouken, ie hebben zulf ja wel vuilt hoe zwaar ze binnen.”
    "Dei bouken binnen doezenden guldens weerd, Jopie het dei bouken kocht in Duitsland, moar hai wait nait dat ze stolen binnen oet n museum.”
    "Och, heremientied, och heremientied, die jong het nou ook nooit mazzel! En hai het al zo'n maalle jeugd had. Nee heur, ik zeg nikstegen Ibrahim, vast nait! Ie kinnen der van op aan.”
    We hadden agent Tuindersma nu niet meer nodig. Maar, zoals ik al zei, Piet was een pientere knaap. "Er wonen meer Palestijnse jongens in Winschoten," zei hij, "moeten we ze onder surveille houden?” Goed zo, Piet, dacht ik, jij hebt in twee minuten doorzien, wat mij in drie jaren ontging.
    "Nee," zei ik, "ik denk niet dat die knapen hier iets mee te maken hebben.”
    "Het was maar een gedachte," zei Piet, "ze gaan veel met elkaar om."
    
    Jansen reed zijn auto het erf van Jager's Zaadhandel op. De blonde Flip Jager vond het goed dat de auto daar een poosje uit het ge zicht mocht staan.
    "Doe bist Jan van Dam, naait?” zei hij. Hij had me wel direct herkend.
    Nu moesten we nog even toestemming vragen om ons in de tuinderij te verschuilen. Henkelmans moest zijn hoofd buigen onder de lage zoldering van Kwant's kleine woonkamer. Ja, we mochten zijn tuin wel gebruiken.
    "Moar loop mie naait over de eerdjebeien heen," bromde hij, "Interpol...nooit van heurd. Moar t'zel wel goud wezen, wouden de heren een paar kistjes meenemen om op te zitten? Ze staan in de schuur."
    "Wat een taaltje," zei Henkelman, "hoe kun je dat verstaan!"
    "Most moar rekenen, ik bin hier opgruid," lachte ik.
    "Je moet maar denken dat ik hier opgegroeid ben," grinnikte Henkelman.
    
    We zaten rustig te roken achter de stokbonen. De avond was zwoel en we hoorden het geschreeuw van jongens die voetbalden op het terrein van de WVV dat achter de tuinderij lag. Ibrahim liet op zich wachten. Het was nu elf uur en de nachtkilte deed ons huiveren. We zagen moeke Geel soms in de kamer verschijnen en door het raamkijken. Toen draaide een auto de Kastanjelaan in. Even later zagen we iemand uitstappen. Bij het licht boven de zijdeur zag ik dat het Ibrahim was. Hij belde aan en moeder Geel opende de deur. Even later kwam hij met de eerste koffer naar buiten. Nadat hij alle vijf koffers naar de auto gezeuld had, reed hij weg.
    Ik was al naar Jansen's auto gerend en even later pikten we Henkelman op. Verkeer was er niet zo laat op de avond en we zagen Ibrahim de St. Vitusholt spoorbomen overgaan, richting Pekela.

VIJFTIEN.

    Ibrahim reed naar Boertange. Wij reden zonder licht en in Wedde zoemt ons een politieauto voorbij en dwingt ons tot stoppen. Henkelman draait z'n raampje open en duwt de agent zijn papiertje onder de neus.
    "En wees nu zo goed, mijn lieve broeder, al je collegas te waarschuwen, opdat men ons niet weder stopt.” De agent keek hem verbluft aan en begon te stotteren.
    Ibrahim reed Duitsland binnen over een weggetje waar geen grenscontrole was. Zijn route was prima uitgestippeld door onze Joop.
    "Zouden de heren ook weten waar deze man zich begeeft?” "Ik denk dat Ibrahim op weg is naar Zwitserland, Jansen," zei Henkelman.
    "Maar dat is wel een eind weg,meneer.” Groningers zeggen nooit meer dan het beslist noodzakelijke, maar ik wist waar hij heen wou. Hij wilde maar eventjes zeggen: als dat zo'n lange reis wordt, hoe zit dat met betalen?
    "As ik die nou 500 gulden per dag betoal plus de benzine, hou liekt die dat tou, Jansen?” zei ik. "Da's wel n beetje veul, ik kint wel veur honderd gulden minder doun, moar as t oet de grote pot komt mag 500 ook wel."
    Henkelman grinnikte een beetje.    Ik vertelde Henkelman hoe ik op het idee gekomen was dat Joop Geel wel eens de topman kon zijn. Henkelman luisterde ingespannen, stak nog eens een sigaret op. Toen ik zweeg, zei hij: laten we even de voornaamste punten nagaan. Eerst zie je die overval in Buenos Aires. Dan ontdek je die voetstappen die leiden naar een hoopje poep. Jopie loopt ook met een scheve voet. Dan worden er ettelijke rijkaards doodgeschoten met een katapult. Zie je, dat vind ik nou weer moeilijk te geloven. Het is een omslachtige manier om iemand de das om te doen. Goed, het maakt geen lawaai, maar een revolver met een silencer er op zegt ook maar heel zachtjes plop. Dan komt de vergroting van die foto uit Buenos Aires. Zo, die foto, dat is het meest overtuigende bewijs. En dan nog weer es dat scheef voetje in Munich. En nou...jij verder, Peter!
    Ik vertelde wat ik in Zuidlaren gezien had. Henkelman zat direct recht op. "Kerel, heb je daar al die tijd nooit aan gedacht?”
    "Mag ik u even in de rede vallen, heren," zei Jansen, "de auto is gestopt en hij heeft zijn lichten gedoofd, zou hij ons gezien hebben?” "Dat kan niet," zei ik, "ik denk dat er een andere reden voor is, kijk maar.” In het maanlicht zagen we Ibrahim uit de auto stappen en de motorkap openen.
    "Hij doet alsof hij pech heeft," zei ik, "maar hij staat daar te wachten op een auto uit de tegenovergestelde richting. Kijk, daar komt ie al! Misschien een bestelwagen, want de lampen zitten nogal hoog. "Sporen uitwissen," zei Henkelman, "goed bekeken!."
    De bestelwagen draaide, en omdat de weg voor ons nu weer donker was, schoven we voorzichtig nog een beetje vooruit.
    "Ik zai het al," zei Jansen, "de koffers worden overgeladen, nou moet ik die andere auto zeker volgen.” "Gerust maar," zei Hen kelman, "maar Ibrahim zal ons zien als hij tegrugrijdt. Vlug Jansen, vind een zijpad waar je kunt schuilen.”     De auto gierde snel terug en net op tijd kon Jansen een boerenlaantje indraaien. Even later reed Ibrahim ons voorbij.
    Nu reden we achter de bestelwagen, met de lichten aan. Het was nu vijf uur in de morgen. Henkelman deed of hij sliep, maar niemand trommelt met zijn vingertoppen op het leer van de zitting als hij slaapt. Ik wist dat hij diep in gedachten verzonken was. Ik was heel erg benieuwd waar hij mee voor de dag zou komen. Hij was een van de topdetectives in de wereld, zo top, dat zelfs Scotland Yard hem raadpleegde. Ter bewijs dat hij niet sliep stak hij een sigaret op en draaide meteen het raampje open.
    "Ik dacht, ik moet maar es eventjes gaan denken. Ik liet mijn gedachten gaan over mijn zoontje die morgen zes jaar wordt. Ook dacht ik aan ene zwaar zwangere vrouw in Canada. Jij en ik willen gauw naar huis, maar dan moeten we wel eventjes vlug handelen.”
    Jansen zet de auto aan de kant van de weg. "Mot je plassen? vraagt Henkelman vriende lijk. "Nee," zegt Jansen, "die bestelwagen staat voor een groot restaurant. Ik denk dat de chauffeur een kop koffie wil gaan drinken."
    "Rij naar die boerderij," beveelt Henkeman, "het tijdstip is aangebroken. Jij kent het Duits beter dan ik, Jan, dus jij moet de Polizei maar bellen.”
    De agent die ik aan de telefoon krijg geeft al bevelen aan zijn collegas terwijl ik hem alles uitleg.
    We lopen terug naar de auto en rijden ook naar het restaurant. Wij hebben ook wel een maaltijd verdiend. Maar we blijven nog even in de auto zitten. Achter een raam van de eetzaal zien we de chauffeur zitten. Er zijn geen andere gasten zo vroeg op de morgen. Dan zien we de drie politie autos...
    Drie minuten later heeft de chauffeur de boeien aan. Hij staat wezenloos voor zich uit te staren. Nog eens drie minuten verstrijken en dan arriveert er een gepantserde
geldauto. De koffers worden opgeladen en de auto rijdt richting Munich.
    "Nou, vlotter kint oal naait," zegt Jansen tegen mij als Henkelman naar de WC is gegaan, "zollen ze hier ook spiegelaier hebben?"
    

ZESTIEN

    Jansen zet ons af in Schiphol en is best tevreden met de 1500 gulden die ik in zijn handen stop. "As ie nog weer ais plezaair van mie hebben wilt, bel den mien hoesnummer moar, das wat gemakkelijker veur de belasting, veur Garage Dieters en mie. Goud op joezulf passen, meneer, en gain roare dingen doun zoals in Baintjes Ares.” Hij tikt aan zijn pet, en even later scheurt hij weg met zijn grote Ci troen. Het is een reuze kerel, zegt Henkelman als hij roerend afscheid van mij neemt en de eerste de beste politie auto aanhoudt om zo gauw mogelijk thuis te komen. Ik merk hoe de vrouwelijke agent hem met eerbied aanspreekt.
    Ik kom terecht in een charter vliegtuig met allemaal Opaatjes en Opoetjes die hun kinderen en kleinkinderen in Canada bezoeken. Ik voel me direct thuis. Nog altijd heb ik veel meer plezier met Hollanders dan met Canadezen. Wij hebben een soort humor, een directe manier van elkaar aanspreken die ik in Canada mis. Ofschoon ik vloeiend Engels spreek ontdekken Canadezen toch direct aan m'n licht accent dat Engels mijn tweede taal is, en soms krijg ik het gevoel dat zij denken: zou die man wel goed wezen?
    Ik hang grote verhalen op over de geboorte van Wim. Een mevrouwtje uit Siddeburen zegt: och meneer, dat is mie ook een keer gebeurd, toen mien man in de oorlog onderdoken was. Da's heel slim heur voor n vrouw as de man er naait bie is. Maar ja, as tniet anders kan , dan kan t niet anders. Moar den, en zo is t ook weer, as ik kiek noar mien aigen schoonzeuns in Canada...gainain is der bie weest as mien dochters n baby kregen. Dat mag in Canadese zaikenhoezen naait. Dokters doar binnen slim baange veur besmetting of dat de kerels wegvaaln as ze zoveul bloed zien....en zo ging ze nog een poosje door.
    Toen gingen de passagiers op de nieuwe aanwinst drinken, ze hielden mij vrij, ik raakte lichtelijk beschonken, en ik werd steeds droeviger. Die arme Greet! Wat had ik een rotbaan! Hoe wist ik dat dit kind van mij was, ik had het niet eens geboren zien worden!
    In Toronto let ik niet eens op of er zich verdachte personen bevinden tussen de zoons en dochters van mijn medepassagiers die zich voor de hekken verdringen om hun ouders zo gauw mogelijk te kunnen omhelzen. Er is niemand aanwezig mij te begroeten want Greet kan natuurlijk niet het huis uit en ik huur een auto om zo gauw mogelijk thuis te komen. Plotseling is er een jacht in mijn lijf en mijn beschonken droefheid slaat ineens om in een zinderend vreugdegevoel. Potverdikke, ik ben vader geworden!
    Ik zing uit volle borst als mijn auto naar Jordan Station slingert. Nog altijd moet ik voorzichtig wezen. Ik hou het verkeer achter me in de gaten, maar zo laat op de avond rijden er alleen maar trucks. Steeds heb ik de neiging de auto van de weg af te rijden, want de middelstreep kronkelt voor mijn ogen. Dan rijdt ik een poosje met het ene oog stijf dichtgeknepen en dan gaat het beter.
    Jopie Geel, wat kijkt hij scheel, maar ik ben nog heel, al zegt dat niet veel. Ik zing die rijmelarij telkens op een ander wijsje, en sla de maat op het stuur. Ik ben toch wel een lollige vent bedenk ik lollig, en dat klusje in Duitsland heb ik toch maar netjes versierd, al zeg ik het zelf. Ik ben heel tevreden over mezelf.
    Nog zal Jordan Station niet ondekt zijn door mijn vriend Joop. Maar we moeten ver huizen, dat staat vast. Ik weet nu hoe geraffineerd die knaap is. Ik stel zijn intelligentie vermogen gelijk aan dat van Henkelman.
    Over mijn thuiskomst vertel ik liever niet te veel. Het is heel lang geleden dat ik huilde. Ik deed het toen Greetje heel voorzichtig dat wondermooie kindje in mijn armen legde. Zoiets schoons had ik nog nimmer meegemaakt. Het babietje in mijn arm, de gesloten oogjes in de nog vette oogwalletjes, de mollige vingertjes die zich klemmen om mijn wijsvinger, is het symbool van de strijd tussen het goede en het kwade, de liefde en de haat, het Licht en de duisternis.
    Het is moeilijk te aanvaarden dat ik door mijn werk mijn gezinnetje in gevaar breng. Leef ik over een maand nog? Natuurlijk! Ik ben er zeker van dat ik Joop te pakken krijg voor het projektiel uit zijn katapult of revolver mij bereikt.
    Neerkijkend op die kleine handjes welt er een regel van een kerklied in me op. Een regel die tegelijk een gebed is. Houdt Gij met beide handen met kracht omvat!
    
    
    Meneer Graham heeft Greetje al gebeld, dat ze niet langer in Jordan Station kan blijven met Wimpje.Ze vindt het heel jammer dat we de volgende Zondag Wim niet kunnen laten dopen in een kerk waar we vrienden hebben gekregen.
    "Alles gaait zo roar, Jan, gain bruloft en gain doopfeest, ik mout der wel wat veur over hebben," zegt ze zacht.Verder praat ze er niet over. De koffers staan al klaar, met een reiswieg en een grote tas vol babyspullen.
    De volgende dag vertrekken we naar Neerlandia in Alberta met een heel grote auto. Het zal een reis van vier dagen worden en dus nemen we flink wat kranten en tijdschriften mee. Als Greet een poosje aan het stuur zit lees ik in de New York Times:
    
    "Men mag dan al of niet aan toeval geloven, maar toch is het zeer merkwaardigdat de bomaanslag van de New York Central Bank aan Wall Street twee dagen na de overval van een gepantserde geldauto in Munchen gebeurde. We mogen nu wel aannemen dat we hier te doen hebben met een internationale terroristenbende in Europa en Amerika. Kwamen er in Munich slechts drie mensen om het leven, de overval van de kluis van de Central Bank eiste tien doden, en vier zwaar gewonden. Elke Amerikaanse misda diger zou zich wel twee keer bedenken zo'n afschuwelijke daad te verrichten. Immers, diefstal brengt niet de electrische stoel met zich mee, maar moord zeer zeker. Deze bankroof vond plaats op klaarlichte dag en was zo goed uitgekiend dat de dieven maar vijf minuten nodig hadden met hun buit te verdwijnen.

Uit de Globe and Mail:
    
Drie dagen geleden werd een bankauto in Munchen overvallen waarbij 13 millioen Deutsche Mark werden vermist. Intussen is dit enorm grote bedrag achterhaald, maar de daders zijn niet gevonden. Het blijkt dat het vervoerbedrijf Beerman in Bielefeld opdracht kreeg vijf koffers op te halen van een auto die tussen Bielefeld en Paderborg zogenaamd onklaar raakte om ze naar een adress in Bad Kissingen te brengen. Later werd de chauffeur van de Beerman bestelwagen tot zijn grote schrik in hechtenis genomen door de Duitse Politie, die blijkbaar wisten dat de koffers het gestolen bedrag bevatten. Nadien bleek dat het vervoerbedrijf Beerman een zeer bonafide zaak was, en werd de chauffeur de volgende dag vrijgelaten. Wie de Duitse politie op het spoor van de koffers bracht is niet bekend.En zo blijft deze diefstal, evenals de bankoverval in New York, een mysterie. Er wordt gedacht aan de terroristen de verantwoordelijk zijn voor de moorden in de USA en Canada.
    
    Greetje werd slaperig en de baby moestgevoed worden, dus ik nam het stuur weer. De lange stationwagen stuurde prettig. Wat zijn de tegenstellingen in de wereld groot, dacht ik. Zo zie ik een wit laken in Munchen en zo zit ik zijdelings te blikken naar een moeder die haar kindje de borst geeft. Ik zie de koude haat in de ogen van een man in Long Island die een revolver op mij richt en het tevreden mysterieuse Mona Lisa gezicht van een moeder die een kindje voedt.
    Ik ben tevreden met de afloop van de Munchen affaire. Ik vermoedde al dat de man die het geld overnam van Ibrahim geen terrorist was, daarvoor had hij te bedaard gelopen. Ibrahim moet de volgende morgen wel een schok gekregen hebben toen hij de nieuwsberichten beluisterde. Misschien was hij ook heel bang geworden, want terroristen nemen korte metten met collegas die niet opletten.
    Ik ben minder tevreden over het feit dat Joop Geel nu zeker weet dat de opsporing van het geld gebeurde door mijn toedoen. Van al de detectives was ik de enige die wist dat zijn moeder in Winschoten woonde. Was nu de tijd gekomen dat ik mezelf tot lokaas benoemde? Daar moest ik Graham over bellen. Greetje en kleine Wim waren nu in veiligheid gebracht. Joop Geel's represaillemaatregelen konden alleen mij treffen. Kon ik Henkelman geloven die zei dat er in elke misdadiger nog wel wat liefs zat? Dat hij tenminste een jonge moeder met haar kindje alleen zou laten?
    Kleine Wim had ergens last van, ging schreien en hield niet weer op. Hij schreeuwde moord en brand. Greet werd ongerust. "Kunnen we niet in een motel gaan slapen?” Ik dacht: waarom ook niet? Waarom zou ik me afjakkeren om zo gauw mogelijk weer aan het werk te kunnen gaan. "Ja," zei ik, "we zijn weldra in Parry Sound, dat is een vacantie oord met nogal wat motels.”
    "Ik voel me net Maria op het ezeltje, op de vlucht naar Egypte," zei Greet.Ik lachteen zei dat Jesus wel niet zo'n keel opgezet zou hebben. "Tjonge," zei Greetje ernstig,"bistoe nou zolang op catechisoatie west bie domie Blomkens en nog waitst naait dat Jezus ook gewoon mens was!"
    Drie dagen later arriveerden we in Neerlandia en betrokken het huis van de ex RCMPer, die inmiddels gestorven was. Het was het huis van een vrijgezel die alles liet slingeren. Maar Greet had er slag van het gezellig te maken. Zondags kwamen we terecht in een van de oudste Christian Reformed Churches in Canada. Het ging daar nog precies zo toe als in de Gereformeerde Kerken anno 1920.
    "Bah," zei Greetje, "geen mens praat er hier nog Nederlands. Maar we ontdekten nog diezelfde Zondag dat er nog wel Gronings gesproken werd. Omstreeks het jaar 1900 kwamen hier grote gezinnen Groningers te wonen en na meer dan een halve eeuw hadden de oudjes hun dialect nog niet verleerd. We leerden hier zelfs woordjes die misschien in Ter Laans Groninger Woordenboek mogen staan, maar toch niet meer in zwang zijn. In dat kerkje werd onze Wim gedoopt. En Opoe Velema zei: ie bint een fikse stel jonge mensen, en dat luutje jonkie wordt vast wel n beer van een vent!
    
    Twee weken later was ik in Winschoten, waar alle fijne draadjes van het spinneweb naar toe liepen. Maar waarschijnlijk waren de vijf Palestijnen er nu niet meer. Nu er goud in Winschoten was ontdekt, werd het hen te heet onder de voeten. Ik had Joop's gedachtengang gevolgd en wist bijna zeker dat Joop er van overtuigd was dat ik op Winschoten af zou stormen om wat naslagwerk te doen. Een paar aanslagen op mijn dierbaar leventje waren schromelijk mislukt. Geen geklungel met domme assassins meer, zou Joop denken. Ik moet er zelf op af om die vervelende Jan van Dam van kant te maken.

ZEVENTIEN

    Vader en moeder waren naar Groningen verhuisd. Alleen mijn oudere broer Wim, die net als mijn Wimpie naar Opa vernoemd is, is achtergebleven in Winschoten, want zijn vrouw Titie wil niet uit Winschoten weg. Ik denk dat ze nooit verder dan Scheemda geweest is want ze kan nergens over meepraten. Ja, mooi is ze, misschien op Greetje na de knapste meid in Winschoten, maar haar oppervlakkigheid en domheid kennen geen grenzen. Als je twee minuten met haar praat heb je dat al in de smiezen. Moeder heeft een echt onchristelijke hekel aan haar, niet omdat ze dom is, maar omdat ze een onecht kind is. Er moet een Winschoter HBS leraar geweest zijn die haar verwekte en daarna rustig in Winschoten bleef wonen om jarenlang zijn eigen gezin en het gezinnetje van Titie en haar moeder te onderhouden. Dat was een publiek geheim. Maar ik kon reuze goed met haar opschieten, Zij kon het per slot van rekening ook niet helpen dat die bokkige wiskundeleraar al zijn intelligentie en wijsheid geschonken had aan zijn leerlingen, waarvan ik er een geweest was.
    Broer Wim is een soort manager bij Hotel Wisseman. Als je de grote zaal wilt huren, kan je bij Wim terecht. Als een winkelier in de Langestraat na een borrelavond te luid gaat zingen, leidt Wim hem naar de Burgemeester Schonfeld Singel waar de rijkaards wonen.
    "Zo," zegt Titie, als ik na veertien uur reizen per vliegtuig en trein eindelijk bij haar de voeten onder tafel steek voor een bord snert, "bist nou veurgoud terug? Moar woar binnen Greetje en dat luutje jong den, binnen dei nait mit die kommen? Hai, hai, wat hest wel mit dien hoar doan. Ik docht altied dat allennig vrauwluu t hoar vaarfden. Moar most t wel biehollen, heur, want bie dien kop komt t wit der alweer deur. Hest wel genog worstin snert? Komaan Willem, geef hom nog n poar van dien stukjes."
    "Ja, ik heb het wel bekeken in Canada," zeg ik, "bij de politie kan ik niet meer werken vanwege mijn been en ander werk is er op het ogenblik niet. Er is daar nog meer werkloos heid dan hier. Als ik hier werk vind, komen Greetje en Wimpie me na.”
    Overmorgen zal heel Winschoten dit weten, want Titie hangt de hele dag aan de telefoon. "Dat je zo laang van mekoar oaf kinnen, dat zollen wie nait veur mekaor boksen, wat doe Willem? k Heb nog wat appeltoart en slagroom, dat kin der zeker nog wel bie naait? Hai, hai, wat is de wereld groot hee, dat je zomaar acht uur in n vlaigtuug zitten kinnen...."
    En zo teut ze maar aan. Het klinkt Willem blijkbaar als muziek in de oren, want hij zit haar verrukt aan te kijken.
    "Nou, en hou is t hier in Winschoot? vraag ik Willem. "Ach man," antwoordt Titie, "ze goan straks de haile binnenstad opbreekn. Den mout Willem moar solliciteren bie de PTT, want Wisseman komt ook weg. Ja, wat is der nog meer gebeurd. Kapperzoak Meulema, waist wel, in Torenstraat, woar ik mien hoar altied dou, het n snoesterij winkel der biekregen, want lutje Flippie, dei kist toch nog wel mit zien koale kop en lutje brilletje,is in de zoak kommen. Dat jong het toch zo'n handelsgeest! En ze zeggen dat dei zwarte jongens oet Arabia alle viefe der tussen oetnaaid binnen. Grietje Emmens het haile stroat biemekander schraait toun Ibrahim in de auto stapte. Zie mog nait mit, want ze kon gain hou hait dat ook weer Willem? visum kriegen. Volgens Pa Emmens goan ze weer terogge noar Arabia, naar de eulie zekmaorzeggen, want doar is veul geld te ver dainen. Maor ik wait het nait heur, wat zegst doe nou Willem, hest doe dei jongs ooit ver traauwd?” En Willem schudt nee.
    "Kist hier gerust n poar weekies blieven heur," zegt Titie de volgende morgen. Maar ik ga toch maar een kosthuis zoeken,want ze heeft ook nog de gewoonte met haar ferme borsten tegen mijn arm te aaien, en als ik haar help met de vaat, stoot ze haar kontje speels tegen de mijne. Daar kan ik niet best tegen. Ik hoop dat Willem haar geeft wat ze nodig heeft.
    Ik krijg een kamer aan de Garst, met 's avonds een warme maaltijd.
    "Het was mooier as ie om de middag thoeskwamen, want dan eet ik waarm, zei de schrale juffrouw Drent, "moar ja, mit kostgangers, doar mout je wat veur over hebben."
    Net als in Jordan Station moet ik me weer als gewoon burger voordoen. Dat betekent dus dat ik ergens moet werken. Het duurt twee dagen voor ik werk vind. Kieskeurig kan ik niet zijn want het schijnt ook hier een malaise tijd te zijn. Het is volop zomer en kwekerij Geert Land heeft een mannetje nodig om op de bessenplukkers te letten. Zo wordt ik opzichter der bessenplukkers! De volgende morgen zit ik in een boom, schreeuw: deurplukkn, ze nait allemoal in de mond steken. Iets van mijn politieautoriteit is achtergebleven, want al gauw gaan de 'kruudoorns' niet in de mond maar in de mand.
    Graham was het niet direct met me eens geweest, dat ik wilde proberen Joop Geel naar me toe te lokken door in Winschoten te gaan wonen. Maar als Winschoten inderdaad het terroristencentrum was geweest, ja, hij moest het wel toegeven, dan zat er wel iets in. Behalve goede raad gaf hij me iets anders mee. Pas was er een beschermingsvest uitgevonden dat je onder je overhemd kon dragen. Voorheen leken die dingen op zwemvesten.
    "When you go outside, wear it, and that's an order," zei hij. Veel vertrouwen had ik er niet in, want het was gemaakt van heel dun, schubachtig materiaal, maar Johnson beweerde dat het geen kogel doorliet.
    De terroristen bleven doorgaan methun bankroven in Amerika. Ze moesten nu vele millioenen in hun bezit hebben. Wat deden ze er mee? Ik weet niet hoe ik de uitdrukking 'money laundering' moet vertalen. Het betekend zoiets als een ondergrondse geldhandel. Via de Mafia werd zwart geld omgetoverd in bonafide money waar geen reukje meer aanzat, en kwam dan in Zwitserse banken terecht. Hitler had dat in de oorlogsjaren gedaan bij de banken in Zwitser land, zelfs het goud van de duizenden vermoorde joden, inklusief versmolten gouden tanden, werd zonder verdere poespas door Zwitserse banken aangenomen. Ze stelden geen vragen.
    Het bessenplukken duurt maar twee weken. Ik heb twee honderd gulden verdiend. Ik snuffel door de advertenties in de Winschoter Courant. Ik kan koster worden in de R.K. kerk. Maar dat lijkt me niets toe.

ACHTIEN

    Op een avond ga ik maar weer eens een eind wandelen. De Garst af, richting Pekelder Weg. Misschien loop ik wel naar boer Boven op het Zuidveen voor een kop koffie. Vroeger hielp ik daar wel eens met het aardappelrooien. Er was daar een knappe dochter, dat hielp. Ze hadden me al een paar keer uitgenodigd.
    Ik ben bijna bij de Pekelder Straatweg als ik iemand heel dringend hoor roepen: meneer, meneer! Ik draai me om en zie een meisje snel op me toelopen. Als ze dichterbij komt zie ik dat het Maria is, een van de bessenplukkers. Ik schat dat ze achttien of negentien jaar is en ze is heel mooi....dat was me in de boom al opgevallen. Ze paste helemaal niet tussen de plukkers waarvan de meesten uit de onderlaag van de bevolking kwamen. Heel zwart lang haar, lange wenkbrauwen en een prachtig gezichtje. Een meisje om verliefd op te worden. Ze had ietssierlijks over zich, iets dat ik miste in veel Hollandse meisjes. Ik vermoedde dat ze uit India of Suriname kwam.
    "Ja? vroeg ik vriendelijk. Ze hijgde: er zit een man achter me an, hij heeft me vanaf het Station gevolgd. Ik zei: ik zie helemaal geen man hoor, kijk maar, er is niemand. "Hij heeft zich vast in een portiekje verscholen," zei ze, "ik durf echt niet terug.”
    "Moet je dan terug, woon je op de Garst?”
    "Nee, zei ze, nog steeds hijgende, "ik woon op de Spoorlaan, maar als ik van de trein kom, loop ik meestal door de speeltuin en het Mandjebos naar huis. Dat is wat korter. Maar met die man achter me durfde niet door de speeltuin, het is daar zo eenzaam.
    Ik zei: kom maar, ik zal je even thuis brengen, ik heb alle tijd in de wereld.
    "O, dat hoeft heus niet, meneer, ik kan het nu wel alleen redden, die man is nu wel verdwenen."
    "Heb je gezien wat voor een man het was?
    "Nee, ik durfde niet achterom kijken, het was denk ik een oudere man, want hij kon me niet inhalen.”
    Toch liep ze met me mee. Ze was al gauw over haar angst heen blijkbaar en we liepen prettig met elkaar te babbelen. Ze woonde eigenlijk in Amsterdam, zei ze, daar was ze studente in de medicijnen, maar ze verzorgde nu haar zieke tante die in een klein huisje aan de Spoorlaan woonde. De tuinderij van Land grensde aan de achterkant van tante's tuintje en daar had ze de plukkers gezien. Dat leek haar wel leuk werk,kon ze ook nog een beetje verdienen, maar veel was het niet, ze kregen maar een kwartje voor een mandje vol.
    "Ik herkende u aan uw manier van lopen, u loopt net zo stram als een soldaat, bent u bij het leger?” Ik zei dat ik vroeger politieagent geweest was.
    "Zie je wel," zei ze blij, "ik was er niet ver van af."    "En jij spreekt uitstekend Nederlands voor een buitenlands meisje," zei ik. Ze pruilde wat met haar lipjes en zei: U kunt het nog horen, he? Ja, zelfs na vijf jaar heb nog een accentje. Maar de meeste mensen in mijn omgeving valt het niet op. Ik ben in Zuid Afrika geboren, sprak Engels thuis, maar op school moest ik ook het Afrikaans leren. Mijn vader is huisarts. Hij komt oorspronkelijk uit Syria en trouwde in Zuid Afrika met een Hollands meisje uit deze streek.
    Ik vroeg waar ze woonde in Zuid Afrika en ze vertelde dat ze in Johannesburg gewoond had. Ik zei: dan heb je zeker de Jurrens Caravan fabriek wel gezien naast het Jan Smuts vliegveld?
    "O ja, die naam staat immers heel groot op het dak van die fabriek, maar hoe weet U dat? "Wim Jurrens is een vroegere vriend van me.” "Dan bent U zeker ook rijk, maar hoe komt het dan dat U voor Land werkt, daar verdient u toch niet genoeg?”
    "Net als jij," lachte ik, "het leek me zo leuk, en Geert Land is ook een vriend van me.”
    "Bent U hier dan met vacantie? Woonde U hier vroeger?"
    "Goed geraden, Maria...ik mag je toch wel Maria noemen?”
    "Natuurlijk, mijnheer van Dam," lachte ze.
    "Ik heet Jan, hoor."
    "Dat durf ik niet zeggen, U was toch mijn baas bij Land?”
    Toen we aan het begin van de Spoorlaan kwamen zei ze dat ze nu wel zelf verder durfde.
    "Dank u wel, hoor," zei ze, "dat was heel lief van U."
    
    Het was een zwoele avond en ik zweette als een rund in mijn beschermingsvest. Mijn rug jeukte ondragelijk, ik kon er wel bij, maar het vest liet het genot van 'eventjes krabben' niet toe. Wat een leuke meid was
dat, dacht ik. Langs het binnenpad dat door het bos en de speeltuin kronkelde, Maria's weggetje, liep ik terug naar mijn kosthuis. Daar liepen meer mensen te genieten van de warme avond. Kwam ik iemand tegen, dan was het: moj, mooi weer he! Ik werd er wat weemoedig van. Dit stadje, deze mensen waren me zo eigen.Hier hoorde ik thuis. Wat deed ik eigenlijk in dat grote Canada?
    Ik lag lang wakker die avond. Dacht aan mijn ontmoeting met Maria. Zoiets gebeurde in boeken. Mooi meisje ontmoet getrouwde jongeman. Allerlei ontwikkelingen. Was er wel een man geweest die haar nazat? Jan, je kunt ook een te fijne intuitie hebben. Ga slapen, jonge!

NEGENTIEN

    Laat ik nou in dezelfde ijzerhandel komen te werken waar Joop Geel vroeger ook nog een poosje gewerkt had. Winkelbediende! Maar toen Boelman gewaar werd dat ik wat van machines afwist kwam ik al gauw in de werkplaats waar allerlei huishoudelijke artikelen werden gerepareerd.
    Mijn haar zag er nu heel vreemd uit en ik liet me bijna kaal scheren. Mijn bril deed ik niet meer op, ik scheerde mijn snorretje er af en weldra herkende iedereen me weer als Jampie van Dam, dei zo sneu oet Canada wegkommen was. "Hai was daor bie de politie en ze hebben hom in de bainen schoten.”
    "Hai waarkt wel bie Smit, moar ligt haalve doagen op de toonbank te verrekken van de pien.”
    "Hest al zain dat e mit n wicht loopt? Hai, hai, en ik docht nog wel dat e traauwd was". Zo zouden ze lekker over mij kletsen.
    "Man," zei Geert Lammers, "hest nou ja weer n mooie boan, hoal Greetje en Wimpie nou ook hierhin, den bin we ja weer compleet. Ie kinnen eerst wel bie ons inwonen, wie hebben ja n haile grote veurkoamer woar we zulf nooit kommen. En nou most mie ainsvertellen, Jampie, wat is der loos? Kinst mie gerust vertraauwen want ik zal der over zwiegen als over n graf, zo woar ik hier zit!"
    Ik liet Geert niet langer in het ongewisse. Oere kerel, oere kerel, kreunde hij bij tussenpozen. Ik vertelde hem dat Joop Geel met de Palestijnense samenwerkte. Hoe hij de bank in Munchen beroofd had, met medewerking van Ibrahim en zijn vriendjes.
    "Moar woarom bistoe hier den, nou dei knapen poter binnen," vroeg hij verbaasd, "Jopie kriegst hier ja naait meer te zain.”
    "Dat mout we den moar oafwachten," zei ik.
    "Stel nou dast hom te pakken kriegst Jan, krigt hai zeker levenslang, nait?” Ik zei dat hij in Amerika wel de doodstraf zou krijgen.
    "De doodstraf!" riep Geert, "man, wat is Amerikoa toch n achterliek land, dat hebben wie hier al joaren leden oafschaft."

    In de weken die volgden geschiedden er drie bankroven in Europa. Amsterdam, Parijs en Madrid. Joop was dus in Europa bezig! Interpol zat met de handen in het haar. Het leek alsof er een heel leger bezig was onder leiding van een general als Patton.
    "Hai man, zei Boelman, wat most ja voak naar de WC, hest toch gain last mit dien prostaat.” Hij wist niet dat ik mijn vest aandeed voor ik naar buiten ging en afdeed als ik weer binnenkwam. Ik had een enorme hekel aan dat ding gekregen. Soms dacht ik: zou ik het niet thuis laten? Ik ging nooit gewapend, dat zou te veel opvallen. Trouwens mijn handen en voeten waren mijn beste wapens geworden.
    Maria had ik al een paar keer door de Langestraat zien lopen. Blijkbaar wist ze nog niet dat ik in de ijzerwinkel werkte. Soms liep ook ik na mijn middagboterham een eindje door de Langestraat. Even een blokje om. Door het nauwe straatje bij Dresselhuis' fietsenwinkel naar de Venne en door hetgangetje tegenover de RK kerk weer naar de winkel. Ik ontmoette Steffie Huisman die me vriendschappelijk een stomp tegen de borst gaf en direct moord en brand schreeuwde. "Kerel man, konst wel n bokser wezen zo'n haarde hoed hestoe."
    Op een morgen kwam ik Maria tegen en we bleven even staan praten. "Ik had u al eens eerder die winkel zien binnengaan, werkt U daar?” Ik stelde voor dat we in de lunchroom tegenover de winkel een kopje koffie zouden drinken.
    "Leuk," lachte ze, "maar koffie vind ik niet lekker, ze zullen ook wel cola hebben.” Ze vertelde dat tante nu erg ziek was, en dat ze de hele zomervacantie wel in Winschoten zou moeten blijven. In September moest ze weer naar de Vrije Universiteit.
    Toevallig liep ze een paar dagen net over twaalven weer door de Langestraat en weer gingen we naar de lunchroom. De Zaterdag daarna kwam ik haar toevallig weer tegen in de Stationsstraat. Ik was op weg naar de bioscoop in Wisseman, en vroeg of ze meeging. Ze aarzelde, was bang dat tante dat niet goed zou vinden want die was gereformeerd weet je wel? maar ik zag aan haar ogen dat ze het prettig vond dat ik haar vroeg en ze stemde toe. Na de bioscoop dronken we nog een biertje bij hotel Vrijheid en ik bracht haar naar huis. Weer wou ze be slist het laatste eind alleen lopen.
    "Tante ziet me aankomen met zo'n knappe man," zei ze, en heel bedeesd voegde ze er aan toe, "kunnen we morgen niet een eind gaan fietsen, want dan wordt tante verzorgd door haar zuster.” Ik zei: vast wel, want Zondags voel ik me altijd het eenzaamst.
    "Ja, ik ook, nou doeee hoor."
    
    Geert Lammers kwam 's Maandagsmorgen met veel lawaai de ijzerzaak binnen lopen.
    "Verkopen ie hier ook kachels,"galmde zijn stem zo luid en ver dat ik het in de werkplaats kon horen. "Kom moar eem in de waarkploatse," zei ik, "den kinst ook zain hou handig ik bin."
    Hij was nog niet binnen of hij begon te fluisteren en dat is een zeer ongewone zaak voor mijn vriend. "Jampie, wat heur ik nou, mien jong, wost toe Greetje ontrouw?” Ik keek hem verschrikt aan en zei, "hou komst doar nou bie!" "Wel, onze vriend Japie de slager het die al n poar keer lopen zain mit n wicht...en waist wel wel dat wicht is? Ik zei, een beetje korzelig: allemaol geteut, Geert, dat wicht is n studente woar ik gewoon groag mit proaten mag. Anders het het niks om hakken! Geert keek me even zwijgend aan en kwam zo dicht bij me staan dat onze gezichten elkaar bijna raakten. "Bistoe belazerd, man, dat wicht is de zuster van Ibrahim."
    

TWINTIG

    Als Geert met veel lawaai vertrokken is, eet ik mijn twaalfuurtje in de werkplaats. Ik eet zo vlug mogelijk en ben binnen vijf minuten weer aan het werk. "Most er naait eem tussenoet, of is dat wichie vandoage noar Stad," zegt Boelman met een oolijke vette glimlach op zijn varkensgezicht. Zijn ogen zijn spleetjes omrand door wallen vet. Ik mag de man niet. Hij is wel ouderling in de kerk, maar hij knijpt Geertje, de winkeljuf, te vaak in haar stevige achterste. Geertje springt dan met een oeitje weg en steevast hobbelt de grijnzende winkelier kinderlijk haar achterna. Hij heeft in het afgelopen jaar drie jufs versleten, maar Greetje kan het geld niet missen; ze heeft een kindje maar geen man. Die losse levensstijl begint er echt in te komen. Lust inplaats van liefde.
    Tegen vier uur begint mijn linkerbeen te prikken alsof er kleine electrische schokken doorheen schieten. Dat gebeurd steeds vakernu ik lange tijden moet staan. In Buenos Aires heb ik ook mijn rug bezeerd; een scheurtje in het kraakbeen waar zich een zenuw tussendrong en daar nu omkapselt zit door nieuwgroei. Ik moet wel gaan zitten en schuif een kruk bij de werktafel en begin een strijkijzer uit elkaar te halen. Het is Titie's en ik doe het gratis voor niks. "Och, wat bist toch n laiverd", en meteen had ik weer een zoen te pakken, recht op de mond, inklusief het begin van tongwerk.
    Ik heb Geert niet laten merken dat ik diep geschokt was.Ik had dat niet verwacht, want steeds had ik haar verhalen zonder twijfel aangenomen. Ik doe dat nu nog, want ik had nimmer een 'flaw' of een tegenstrijdigheid kunnen ontdekken in de dingen die ze me voorschotelde. Maar dan besef ik dat dit niet een toevallige ontmoeting geweest kan zijn. Ik Het ligt er zo dicht bovenop! Maria moet een een oogje op me moet houden. Zij is het die mij tot Joop moet leiden. Is ze zich er van bewust dat onze omgang mijn vroegtijdige dood kan betekenen? Kan ik het omkeren? Kan ik haar gebruiken om Joop in de val te lokken? Dat besluit ik daar en dan!
    Elke detective krijgt langzamerhand een zesde zintuig. Wij zijn erg wantrouwig. We halen bewijsstukken uit straatvuil, we lezen leugens op 'gladde' gezichten. Maar het was nooit in me opgekomen ook maar door een paar strikvraagjes haar verhalen stuk te prikken. Betoverd door een mooi, lief gezichtje loopt Jan van Dam prachtig in de val.
    Maar Maria is niet als Titie...een vrouw die me wil verleiden. Ze noemt me nog vaak meneer, glimlacht dan verlegen en zegt: oh ja, ik moet Jan zeggen! Van enig lichamelijk contact was geen sprake en ook ik had me altijd correct gedragen.Ze had een intense aantrekkigskracht, anders was ik er immers niet steeds ingetippeld. We hadden fietstoch ten gemaakt, samen gewandeld. Geen wonder dat mijn vrienden dat met lede ogen aanzagen. Drie keer waren we naar de bioscoop geweest en alleen daar, als het doek afschuwelijke bloedtaferelen toonde, had ze soms mijn hand gezocht. Hoe gewoon had ik dat gevonden...een kind dat schrikt en troost zoekt. Waarom had ik haar eigenlijk nooit verteld dat ik getrouwd was en zelfs vader was. Daarover voelde ik me het meest schuldig... ook ik was niet helemaal eerlijk geweest, basta!
    Intussen werd Joop Geel volledig op de hoogte gehouden van mijn doen en laten. Ik hoor het Maria zeggen: Ja,ja, Ibrahim, vertel mijnheer Geel maar dat Jan van Dam van plan is in Winschoten te blijven, hij kan geen werk vinden in Canada, zegt hij. Ja, ik weet het wel broer dat hij een beroemde detective is,ik zal heel voorzichtig te werk gaan om hem in te palmen. Natuurlijk, broer, we zetten alles op alles om die Joden uit ons land te krijgen.
    'k Vind het wel jammer hoor, hij is zo'n leuke jongen.....
    Ik ga alles es op een rijtje zetten. Zo lang ik in Winschoten ben zal ze proberen me in haar net te strikken. Misschien dat men van haar verlangt dat ze in onze omgang steeds vertrouwelijker wordt. Ze moet me natuurlijk in een situatie brengen, waarin Joop er hele maal zeker van is dat hij mij kan doden en zelf de dans kan ontspringen.Maar wat gebeurd er als ik Winschoten ineens vaarwel zou zeggen? Is Maria de enige persoon die mij schaduwt? Ik stel me Joop's gedachtengang voor. Maria kan een fout maken. Jan van Dam is te preuts of krijgt argwaan en vertrekt uit Winschoten. De kans om me uit de weg te ruimen is plotseling verdwenen. Daarom gaat hij een tweede persoon te werk stellen, zodat er niets fout kan gaan...
    
    Terwijl ik de strijkbout van alle kanten bekijk, doe ik hetzelfde met de situatie waarin ik nu verkeer. Ik zal het spel mee moeten spelen...en als Joop toeslaat, zal ik iets vlugger
moeten wezen. Maar ik moet me er nu direct van vergewissen of er een tweede schaduw is die mij volgt als ik Winschoten eens zou verlaten, Het zal niet zo moeilijk zijn om dat uit te vinden. Het zal wel een man zijn, die wat krachtdadiger optreedt dan Maria.... mijn mooie Maria. Waarschijnlijk weet Maria niets van het bestaan van die man af. Als hij net zo snugger is als Joop, zal hij me natrekken als ik Winschoten verlaat.

    Nog diezelfde avond sta ik op het perron en wacht op de trein naar Groningen. Ik heb wat kleren in mijn beide koffers gesmakt..ze gaan maar voor de schijn mee. Mijn kostjuffrouw hoorde me boven rommelen en stond zenuwachtig onder aan de trap als ik met mijn koffers naar beneden kom.
    "Gaat U voorgoed weg, meneer?”
    "Nee hoor, ik kom vanavond nog terug."
    "Moar die koffers den."
    "Ssst....dat is een geheimpje."
    Haar gezicht klaart op en ze houdt de voordeur voor me open.
    "Meneer is n goie kostganger, ik wil jou naait groag missen."
    
    Ik kijk het perron op en neer. Er staan zes reizigers, twee oude dametjes een er van met een bontje die waarschijnlijk het Groninger Symphonie Orkest gaan beluisteren, drie jonge werklieden in overals die een pakje 'Drum' delen, en een dikke vent die met zijn neus in de krokettenautomaat zit. Zo, die knaap moet dan mijn theorietje waar maken. We zullen zien...
    De trein komt puffend tot stilstand, ik stap vlug in een lege coupee, maar draai meteen het raampje open. De dikzak heeft het nog druk met zijn kroketjes,maar net voor de trein vertrekt rent hij waggelend naar de trein met een tas in de ene hand en een lading kroketjes in de andere, ik heb de deur al voor hem open en hijgend worstelt hij zich naarbinnen. Hij bedankt me niet voor mijn moeite.
    De dikzak ploft neer, komt een beetje tot rust, neemt twee kroketten uit het vettige papiertje en begint te smakken. Ik vraag: smoakt het goud? Hij zit doelloos uit het lin kerraampje te staren en draait zijn gezicht niet naar me toe. Is hij doofstom of houdt hij zich doofstom? Dat is wel uit te vinden. Ik zeg: weet u ook meneer, hoe laat we in Groninen aankomen? Hij geeft geen asem. Dan laat ik de koffer die ik op mijn knie heb om er een boek uit te halen, op de vloer vallen. Nu kijkt hij wel op, dus hij reageert op trillingen. Hij houdt zijn handen bijelkaar en zijn vingers bewegen zich snel...dan kijkt hij me vragend aan. Ik schud mijn hoofd en haal mijn schouders op. Berustend trekt hij z'n hoofd tussen zijn schouders en kijkt weer uit het raampje. Jammer, met die meneer kan hij niet praten, die kent nieteens gebarentaal!
    Ik weet nu zeker dat ik alleen met Maria te doen heb. Van de zes reizigers had alleen de doofstomme de tweede schaduw kunnen zijn. Voorbij Zuidbroek haalt meneer een grote worst uit de binnenzak van zijn jas. Hij gaat staan, licht zijn jasje een beetje op en er komt een fijne padvindersdolk te voorschijn. Daar gaat hij dunne plakjes worst mee snijden. Ik zie dat het stevige mes vlijmscherp is. Hij schuift wat naar me toe, lacht verlegen en houdt me een schijf voor. Er staat niets anders op dan het aan te nemen en ik zeg: dank je wel. Hij knikt verheugd, legt het mes en de worst op zijn vette knieen en vlug bewegen zijn handen voor zijn borst.
    Dat zal 'dank jewel' betekenen, en ik maak dezelfde gebaren met mijn handen. Ik doe het zeker prima want hij lacht met lichtende ogen. Dan schuift hij langzaam met zijn duim over het scherpe kant van het mes, schuift de mouw van zijn jasje wat omhoog en scheert wat rossige haartjes van zijn arm. Zijn gezicht zegt: scherp he? Hij geeft me het mes zodat ik me daarvan kan overtuigen. Ik pakhet aan, probeer het met mijn duim en geef het terug. In alles zie ik nu wel dat hij niet alleen doofstom maar ook achterlijk is. Zonder enige reden slaat zijn hoofd soms achterover en lacht hij luid voor zich heen. Ook zit hij steeds met zijn handen te frommelen. Ik vind het moeilijk me bij m'n boek te bepalen, maar ik probeer zo weinig mogelijk naar hem te kijken. Het mes ligt nu naast hem.
    We passeren Hogezand en Foxhol. Als de trein bij een perronnetje stopt, draait de doofstomme steeds het raampje open. De trein raakt voller, maar niemand gaat een coupee binnen waaruit een grijnzend gezicht staart. Ook daar denk ik niet verder bij na...
    Als we Groningen binnenrijden haal ik mijn koffers uit het rek en met beide koffers in mijn handen sta ik te wachten tot de trein stopt. Nog voordat de trein helemaal gestopt is, heeft de doofstomme de coupeedeur al open. Het mes ligt nog steeds op de zitting. Zal hij het vergeten? Met de punt van mijn koffer raak ik zijn been. Hij kijkt om en ik beduid hem met een wenk van mijn hoofd dat hij z'n mes mee moet nemen. Met een brede grijns op zijn vette smoel draait hij zich om, neemt het mes op en doet een stap naar me toe..... dan ligt hij al languit op de grijze plaveien van het perron en ik trek met man en macht het mes uit de zuigende rubberzool van mijn rechterschoen, smijt mijn koffers neer en duik door de deur boven op hem. Ik sla hem met mijn vlakke hand stevig tegen zijn slaap, zie zijn ogen vreemd draaien, voel onder me nog even zijn benen spartelen en dan ligt hij stil. De conducteur komt al aangehold.
    "Wat is er hier aan de hand?"
    "Bel heel vlug de politie en vertel de stati onschef dat hij noodverband moet brengen.”
    Ik voel het bloed in mijn schoen soppen. Pijn doet het nog niet, maar wat niet is kan komen. Ik zie een mannetje in uniform over het perron snellen met een trommeltje in de hand en trek alvast mijn schoen uit. Dereizigers die inmiddelijks zijn toegestroomd wijken terug...ik sta met mijn hak in een plas bloed. Zelf wikkel ik een meterslange rol verband om mijn voet totdat het bloed er niet meer doorkleurt. Ik beveel de stationschef zich over mijn koffers te ontfermen. De dikzak ligt intussen nog steeds lekker te slapen.Dan rijdt een politieauto, gevolgd door een ambulance, het perron op en even later zit ik naast de brandcard in de ziekenauto. Ver is het niet naar het Rooms Katholieke Ziekenhuis in Helpman, en de doofstomme ontwaakt niet uit zijn bewusteloosheid. Doet dat even later in het ziekenhuis wel en kijkt verwonderd naar de boeien om zijn polsen.
    "Verdomme," zegt hij. Ik grinnik.
    "Ik docht wel dast mie n beetje veur de gek hast."
    "Ik zeg niks," bromt hij.
    "Most net doun ofst doofstom bist mien jong."
    "Verrekte kerel."
Ik wist niet of hij mij bedoelde of Joop Geel.

EEN EN TWINTIG.

    De Groninger hoofdinspecteur belt, op mijn aanraden, Henkelman in Amsterdam. Als hij de telefoon neerlegt fluit hij even tussen zijn tanden. Dan veronschuldigt hij zich. "Neem me niet kwalijk dat ik me moest vergewissen dat U inderdaad werkzaam bent bij Interpol. Een volgende keer is het beter dat U uw Interpol legimitatie bij u hebt.Ik kan me haast niet voorstellen dat die terroristenbende vanuit Winschoten opereert. Maar U hebt nu ene zorg minder. Mijnheer X zit hier veilig opgeborgen.
    "Maar het moet niet in de kranten, hoe kunt U dat voorkomen?"
    "Laat dat mij aan ons over, van Dam, dat komt wel voorelkaar."    "Ik wil wel graag bij het verhoor aanwezig zijn, dat zal vanavond nog moeten gebeuren, want morgen moet ik weer aan het werk.
    "Gaat het met je voet?"
    "Geen last, hoor, die pijnpilletjes helpen uitstekend."
    "Ik bel even dat ze X naar de verhoorkamer brengen."

    Het verhoor haalt niets uit. Mijnheer X doet er het zwijgen toe. Zelfs zijn naam krijgen we niet uit hem. Pas morgen zullen zijn vingerafdrukken hem aanduiden. Hoofdburo Groningen heeft hem niet op de misdadigerslijst, dat is al zeker.
    "Moord met voorbedachte rade," zegt de Hoofdinspecteur. "Dat betaikend levenslang, mien jong," zeg ik vriendelijk.
    "Mie goud," bromt meneer X.
    Dus toch een Groninger.

    Ik kan net de laatste trein halen. Maria moet niet weten dat ik weg ben geweest. De volgende morgen zegt Boelman: der is telefoon veur die, moar k heb laiver naait dat ze die onder t waark bellen, vertel ze dat moar eem, want dizze man huil nait op te zeuren.
    Er zijn twee telefoons in de zaak, dus Boelman zal wel meeluisteren. Ik ga dus maar bij boekhandel Schuringa telefoneren. Ze kennen me daar nog van vroeger want ik kocht er altijd mijn schoolboeken. In Groningen hebben ze uitgevonden dat Meneer X in Rotterdam bekend staat als een onverbeterlijke dief die al vijf jaar in de gevangenis gezeten heeft. Zijn naam is Kees Poelmans, vroeger woonachtig te Winschoten, Zandpad 23. Weer eentje van het Zandpad, denk ik verbaasd. Maar Joop wijst zichzelf nu wel heel mooi aan!
    In het telefoonboek zoek ik het nummer van Moeder Geel. Zij zal die Poelmans wel gekend hebben.
    Geel? Dit is de PTT, wie hebben hiereen braif veur Poelmans, Zandpad, moar der staait geen hoesnummer bie. Kennen ie dei mensen ook? Ie woonden vrouger ja op t Zandpad.
    "Och heremientied, dat waren onze buren ja, moar dei binnen al lang in t gasthoes bie t bos. Ons Joopie speulde veul mit heur Keesie. Woar Keesie zit wait ik nait, moar ze hadden een dochtertje dei doofstom was en dei waarkt nou in de keuken van t Academisch zaikenhoes in Grunnen.
    "Bedankt heur, vraauw Geel, weer n braaif terecht."
    Zo, Joop had zijn vroegere vriend niet vergeten. En mijn moordenaar had die vlugge gebarentaal geleerd om met zijn zus te kunnen praten. Net als in Joop, zat er zelfs nog iets liefs in mijn Kees. En als iemand Kees kon be naderen zou het zijn jongere zus zijn. Een ruwe jongen als Kees gaat geen gebarentaal leren als hij zijn zusje voorbij loopt, zoals de meeste mensen dat doen als ze een gebrek ontdekken.

    Boelman staat al met de duimen achter zijn bretels op me te wachten. "Dat het wel n zetje duurt," zegt hij, "dat most mie moar nait te voak lappen.” Ik trek een droef gezicht. "Ik mout votdoadlijk noar Grunnen, Smit, dat was mien oomke Zwiers. Mien tante Jantje ligt op stoarven en wol mie nog groag eem zain. Zai was de laifste tante dei ik har."
    Ik begin mezelf te geloven en mijn lippen beginnen te trillen van ingehouden emotie. Boelman smijt zijn knakworst van een arm op mijn schouder en zegt: dat is mie ja wat.. ja man, zoiets ken gauw gebeuren. Veult ze zich geborgenn in heur Heer en Heiland? Bist meurgen toch wel terogge, naait?"
    Ik denk: barst toch, fijne hypokriet, maar bedank hem zeer hartelijk voor zijn meeleven en toestemming.

    Op het station bel ik het politiekantoorin Groningen. De hoofdinspecteur ziet het wel zitten. "Maar we zullen iemand moeten vinden die de gebarentaal voor ons kan vertalen.” Wacht es even, daar is een oplossing voor. Ik zal proberen Jan Berends te pakken zien te krijgen. Hij is leraar op het Doofstommen Instituut aan de Osseweg. Ja, dat zullen we proberen. Alhoewel, onze Kees zal zijn zus natuurlijk niet alles vertellen."
    Ik kan horen dat de hoofdinspecteur erg met zichzelf is ingenomen.
    In Groningen staat warempel Jan Jansen met zijn taxi voor het station.
    "Rije maar, Jan, naar het Academisch Ziekenhuis," zeg ik. "Potverdikke, meneer, hou krieg ie het veur mekoar! Ik mout mit joe altied noar de gekste ploatsen brengen," zegt Jan.

    De personeelschef van het grote ziekenhuis is niet zo meegaand. Mijn verhaal klinkt hem blijkbaar wat te gek in de oren. Ik wordt ongeduldig en gelast hem de hoofdinspecteur te bellen. Maar het vooruitzicht uitgescholden te worden door een andere hoge gemeenteambtenaar lokt hem blijkbaar niet aan, want hij is plotseling wat vriendelijker. Lang zoekt hij naar een formulier dat ik zal moeten tekenen, maar kan het niet vinden. "Dan maar zonder formulier," zucht hij, "U is bij de politie, zei U?"
    Gerda Poelmans leest mijn lippen gemakkelijk. Ze is geen schoonheid, maar heeft een vriendelijk, intelligent gezicht. Ze vormt haar woorden achter in de keel en is wat moeilijk te verstaan.Ik schat dat ze 25 jaar oud is, iets jonger dan Kees. Wat schuw kijkt ze naar de personeelschef, maar die knikt haar vriendelijk toe en ze verdwijnt even naar de personeelskamer om haar mantel te halen.
    In de taxi tikt ze me op de knie. Ik moet mijn hoofd naar haar toe draaien zodat ze mijn lippen kan zien.
    "Ik heb Kees in wel tien jaar niet gezien, hij was vroeger altijd zo lief, maar nukomt hij nooit meer bij me. Ik weet wel dat hij het verkeerde pad is opgegaan en dat hij in de gevangenis heeft gezeten. Wat heeft hij nu weer gedaan, meneer? U moet niet te vlug praten."
    "Hij wil ons het rechte niet vertellen, Gerda, maar hij zal wel een paar jaar de bak indraaien.” Ze is meteen op haar qui vive.
    "Dus U gaat mij gebruiken om de waarheid uit hem te krijgen?"
    "Dat is niet de bedoeling, Gerda, en je hoeft hem er ook niet naar vragen, maar we willen wel graag wat meer van hem afweten. Tot dusver heeft hij een slot op zijn lippen gelegd."
    "Dat deed hij vroeger ook als hij weer wat had uitgevreten met Jopie Geel en onze moeder hem uit wou horen. Hij was altijd zo bokkig, behalve tegen mij. Hij bracht me altijd van alles mee, snoepgoed en zo. Is hij nog zo dik, meneer?” "Ja, Gerda, ik denk dat hij nog altijd een snoeper is.” Daar moest ze om lachen.

    Ik ontmoette meneer Berends, een leuke vent met grijzend haar en een borstelig snorretje. De hoofdinspecteur vond het beter dat Berends niet bij het gesprek tussen Kees en Gerda aanwezig was. Ze moesten vrijuit kunnen praten in hun gebarentaal. Deshalve werd er gebruik gemaakt van een piepklein gaatje in de muur, waarin zich een vergrootglas bevond.
    Kees zat al in de kamer toen een agent Gerda binnenbracht. Ik wilde graag zien hoe de ontmoeting verliep en drukte mijn oog tegen het vergrootglas. Als twee kindertjes omklemden ze elkaar voor een lange tijd. Kees stond met zijn gezicht van me af en ik vermoedde dat hij schreide, want Gerda klopte hem als een zorgend moedertje op de rug. Stil nou maar, Keesie! Dezelfde Keesie die met een grijns op zijn gezicht me een mes tussen de ribben zou steken! Ze gingen eindelijk zitten en hun handen begonnen snel te bewegen. Numoest Meneer Berends het maar van me overnemen.
    Later, toen Jansen Gerda terugbracht naar het ziekenhuis, bracht Berends verslag uit. Ook hij was niet veel gewaargeworden. Kees had Gerda wel uit de doeken gedaan hoe zijn leven mislukt was, hoe hij na de gevangenisstraf die hem te wachten stond zijn leven zou beteren en dan samen met haar in Groningen wilde gaan wonen, maar hij had niets gezegd over zijn meest recente misdaad.
    Toen klopte een agent aan de deur van het kantoor van de hoofdinspecteur en deelde ons mee dat Kees wilde praten. De hoofdinspecteur sprong op de deur af en beduidde mij met hem mee te gaan. Kees zat als een hoopje ellende op zijn brits, hield zijn hoofd in zijn handen. De agent opende de celdeur en wij gingen naar binnen.
    "Wou je ons wat vertellen, Kees," vroeg Jongeling vriendelijk.
    "Dat was n rotstreek om mien zuster der bie te betrekken," zei hij eindelijk, "om zo'n laif wicht der bie te betrekken, dat vind ik gewoon een rotstreek. Ze had het ja zo goud, en nou mout ze om mie piene lieden. Dat heb ik heur nooit aan willen doun. En dat is alles wat je oet mie kriegen, goa nou maar weg. Ie hebben, behalve Jan van Dam gain getuugen, zo het was gewoon n ongelukje dat hai in mien mes trapte."
    "Goed hoor," zei Jongeling, "dat zien we dan wel over een paar maand."
    We waren bij de hoofddeur van de gevangenis toen ik Kees hoorde roepen. Ik liep terug en zag een valse grijns op zijn plotsig gezicht.
    "Hee Jan, most de groeten hebben van Jopie Geel.”
    "Doe bist n grote kou, Keesie Poelmans, wastoe net zegt hest draait die veur levenslang de gevangenis in."
    

TWEE EN TWINTIG
    De Groninger Gereformeerde Kerkbode ligt open op de toonbank in de winkel. Het blad komt elke Vrijdagmorgen, maar blijft anders altijd ongeopend bij de andere post liggen. Als ik de winkel binnenkom krijg ik mijn gemompelde 'goede morgen' niet terug.
    "Kom moar eem kieken," zegt Boelman.
    "Kom woar es noar kieken?"
    "Noar de overliedensadvertentie van dien taante. Ik zai naargens n Jantje en een Zwiers."
    Zijn oogjes gluipen naar me. Het korte dikke baasje vindt het denk ik vervelend dat hij altijd zijn gelaat moet verheffen om mij aan te zien. Hij wil neerzien, niet opzien.
    "Dat kan oetkommen, Smit, want mien tante was Baptist. Zai is mit mien oomke Zwiers mitgoan. Doar is vrouger veul over te doun west."
    Boelman leeft in zo'n klein kerkelijk wereldje dat een tante van een gereformeerde winkelknecht natuurlijk ook gereformeerd behoord te zijn.
    "Toch denk ik, dast mie nait de woarhaid vertelst. Bist zeker mit dat wicht opstap west de haile middag. As ik noar dat zwarte hoar en dat broene hoed kiek, kin ze vast naait bie oonz kerk heuren.Ik heb dien Pa en Moeke goud kint, man, dei goan der onderdeur as toe mit n ongelovig wicht aan komst zetten."
    "Preken heur ik in kerk wel, Boelman, ik goa nou moar aan t waark. Dinsdag is de begra fenis, dus ik mout, mit deurbetoalen, n dag vrij hebben."
    "Ook dat nog, wanneer holt dat gezeur nou es op!"
    "As ze goud en wel op Selwerderhof ligt, Boelman.Ie maggen aans best mit noar de begrafenis, heur, om joen meeleven te tonen."
    "Nee, nee, mien jong, kniep doe der moar n haile dag tussen oet, hest het ook wel verdiend, want waarkst haard genog."    Hij is schijnbaar overtuigd en vouwt de kerkbode dicht. Op de voorpagina zie ik de titel 'De Taak Der Ouderlingen'. Ik kan niet nalaten te zeggen dat hij dat artikel wel mooi zal vinden.
    "Zowat lees ik naait, al dat neierwetse spul. Ik goa op mien geveul oaf."
    "Mit handen of mit kop?” vraag ik.
    Maar dat begrijpt hij niet.

    Ik heb Maria beloofd dat we de volgende Zaterdag zouden gaan zeilen op het Zuidlaardermeer. Nu ik weet wie ze is, kan ik er niet toe komen om met haar op dat meer rond te zwalken. Daar is het meer me te heilig voor; hier hebben Greetje en Jan immers 'ja' tegen elkaar gezegd. Dan het Schildmeer maar.... Als we 's morgens wegfietsen,en we voorbij Scheemda rechts gaan inplaats van links, heeft Maria het niet door. Ze is niet bekend met deze streek. Voor haar maakt het ook weinig verschil op welk meer ze gaat zeilen. Als ze me maar in de val kan lokken.
    Voor de eerste keer zie ik haar verward als ik haar vertel dat we op weg zijn naar het Schildmeer en ze wil weten waarom ik het plan veranderde. Had me iets te wachten gestaan op het Zuidlaardermeer?Zou er weer uit een motorboot op me geschoten worden? Waarom is ze de rest van de fietstocht zo stil?
    "Kom nou meid, zo erg is het toch ook weer niet, het meer is wel wat kleiner, maar er staat altijd veel meer wind."
    "Nou ja, ik wil graag weten waar ik aan toe ben, maar jij weet meer van zeilen af dan ik, zo, zoals gewoonlijk zul je het wel bij het rechte end hebben. Tante zei al: dat is een eind weg hoor, dat Zuidlaardermeer, gelukkig heeft mijn fiets een gezondheidszadel."
    Hoe gemakkelijk en glorieus kan dit beeldschone meisje liegen! Nu ik alles weet, ben ik heel verbaasd dat haar het spel dat ze met me speelt zo gemakkelijk af gaat. Heeftze dit eerder bij de hand gehad? Hoeveel mannen hebben door haar toedoen het leven verloren?
    Ze moet wel een gespleten karakter hebben.
    Ik moet het spel met haar meespelen. Ik kan de walging die ik binnen in me voel geen moment laten doorschemeren. Zelfs wanneer ze al te lieftallig wordt en me met haar mooie lichaam probeert te betoveren, kan ik me niet afzijdig houden. Haar weg met mij zal me naar Joop Geel leiden, daar ben ik nu heel zeker van. Ik zal moeten reageren zoals elke man reageert, getrouwd of niet getrouwd.
    
    We moeten een uur wachten voordat er een huurboot vrij komt en gaan naar een boerenschuur waarvan een gedeelte als restaurant is ingericht. Maar het restaurant gaat pas over een kwartier open. Een man en vrouw met twee jongetjes zitten buiten ook al te wachten. De jongetjes vragen de stokoude kellner of ze wel in de schuur mogen spelen. Ja hoor, daar istie voor, er zijn ook schapen en geiten en lammertjes, en een heleboel hooi, zegt de oude man lachend. Niet in het hooi spelen hoor, zegt hun moeder, jullie mogen niet met vuile kleren aan het ontbijt.
    Dat wil ook ook wel eens zien, zegt Maria vrolijk, en ze trekt me mee naar de schuur. Daar staan de jongetjes een lammetje te aaien, maar hun ogen zijn begerig gericht op het hooivak. Zo heel graag willen ze plokken hooi naar elkaar gooien, maar er is een moeder!
    De jongetjes kijken Maria met grote ogen na als ze over pakken stro naar het hooi klimt. "Dat mag jij niet doen,wordt je helemaal vuil," zegt het jongste kereltje. Maar dan roept de bezorge moeder hen al, en wij zijn alleen.
    "Dit is de eerste keer dat ik ooit in hooi speelde, oh Jan, wat ruikt het lekker," roept ze ver boven me. Meespelen Jan, meespelen, denk ik, en klim de berg op. Even later wordtik onder hooi bedolven door een lachende Ma ria.
    "Nu zie ik je helemaal niet meer, roept ze, en begint naar me te graven. Ik pak haar bij een enkel en ze valt dwars over me, en laag hooi nog ferm tussen ons. "Toe joh, doe niet zo flauw," gilt ze, "ik ga je kietelen hoor!"
    Met graaiende armen werkt ze de laatste laag hooi weg en haar handen zijn over mijn hele lichaam. Hoe moeilijk is het nu te denken dat ze Ibrahim's zus en Joop Geels handlanger is! Op dat ogenblik is ze de oude Maria voor mij, en ik kietel haar net zo hard terug. Als een aal kronkelt ze boven me, gierend van de lach. Ik probeer haar borsten te ontwijken, maar dat lukt niet altijd. Maria is door het dolle heen en schijnt het niet eens te merken. Ze is slap van het lachen en als ik haar beide handen even omknel, ligt ze eindelijk doodstil bovenop me. Ik voel haar hart kloppen. Meespelen Jan, denk ik, meespelen, zij heeft dit stoeien uitgelokt. Geen man kan een zo intieme nabijheid van een mooi vrouwenlichaam verdragen, en hoewel ik mijn wil opleg er rustig onder te blijven, een heel klein gedeelte van mijn li chaam heeft z'n eigen wil en maakt zo'n bokke sprong dat Maria het wel moet vernemen. Ik pak haar beet om haar middel en werp haar van me af.
    "Oei," zegt ze, "wat ben jij oersterk.” Dan wentelt ze zich van me af zodat ze naast me komt te liggen. Misschien heeft ze niet ge merkt dat een paar knoopjes van haar blouse losgeraakt zijn zodat haar borsten bijna hele maal tevoorschijn komen, ze doet er tenminste niets aan. Ik staar dus maar naar de hanebal ken waar net duiven verschrikt opfladderden.
    "Hee," zegt ze, "doe nou niet zo flauw, ik kom dichterbij en jij bent ineens veraf. Waar zit je met je gedachten, Jan?” Met een spriet hooi kriebelt ze onder mijn neus. Ze wil me dwingen naar haar te kijken, maar dat vertik ik toch. Ik kan doen alsof, ik zou kunnen acteren zoals zij dat doet, haar na ditwilde gedoe heel zachtjes omhelzen en haar mond kussen, maar er moet ergens een grens aan het meespelen zijn. Ik kan niet zover gaan dat ik uit hoofde van mijn beroep Greetje ga beduuvelen.
    Ik zoek alleen maar haar hand en zo liggen we nog een poosje naast elkaar naar de zolder te kijken. "Kom," zeg ik, "Breakfast, girl!"
    Ik trek haar omhoog en dan ziet ze pas dat haar blouse open is.
    "Ja, laten we dat maar doen, ik heb nu ook echt honger gekregen," zegt ze bedeesd, zich omdraaiende om haar kleren te fatsoeneren.
    "Dat had je me ook wel eerder kunnen vertellen. Ik schaam me!"
    Ondanks de blos op haar gezicht zie ik haar toch een kleur krijgen.
    "Het was me niet opgevallen, en als het me wel was opgevallen was dan was het nog niet het eind van de wereld geweest."
    "Je bent toch niet getrouwd?"
    "Nee hoor, maar je zult toch wel gemerkt hebben, zolang je in Amsterdam studeerde dat wij hier in Nederland niet zo erg preuts meer zijn?
    "In Zuid Afrika is dat nog anders...maar kom, laten we er niet meer over praten. We gaan lekker eten en dan zeilen.”

    Er is nu iets tussen ons gekomen. Voelt ze dat haar eerste poging tot een diepere verstandhouding is afgestoten op mijn onbegrip of weigering?Heeft Ibrahim mijn doopceel gelicht? Weet ze dat ik getrouwd ben en daarom niet happig ben op een affaire? Weet ze al af van mijn gereformeerde opvoeding waarin overspel als een van de ergste zonden beschouwd wordt? Maar als ik mijn plan moet doen gelukken, zal ik me toch minder afwerend moeten gedragen. Ze zou kunnen vermoeden dat ik haar door heb. Ze zit haast berouwvol naast me op het bankje inde zeilboot.
    Ze houdt haar gezicht van me af en zegt heel weinig.
    "Vind je het niet leuk, Maria. Je bent zo stil.
    "Ja hoor, ik vind het erg leuk. Maar soms ben ik een beetje bang als de boot zo scheef gaat hangen."
    "Veel wind staat er anders niet, we zullen heus niet omslaan hoor."

    "Jan, ik denk dat je wel getrouwd bent.” Ze draait haar gezicht naar me toe en haar nu ernstige ogen kijken me onderzoekend aan. Dus dat is het wat haar gedachten bezig hield.
    "Waarom dacht je dat, meisje?"
    "Er zit een witte band om je vinger, waar je huid niet bruin geworden is. Je hebt je trouwring afgedaan, Jan!"
    Ze heeft gelijk. Mijn ring ligt veilig verborgen tussen mijn ondergoed in de tweede la van de kast in onze slaapkamer in Neerlandia. Als er wat met me gebeurd, zal Greet altijd nog een aandenken hebben.
    "Je hebt gelijk, Maria, ik draag inderdaad een ring, maar het is niet een trouwring, hoor! Het behoorde aan mijn grootvader.Ik heb het afgedaan omdat er in de werkplaats iets achter kan blijven haken."
    "Je bent op de MTS geweest, dus je bent ei genlijk een halve ingenieur, waarom blijf je zo lang bij die Smit? Het lijkt me een ake lige man."
    "Binnenkort kom ik weer als tekenaar op de machinefabriek, maar er moest eerst iemand met pensioen gaan."
    
    Langzaam komt de oude vertrouwelijkheid terug. Ze kan weer lachen en nu moet ik mijn kans waarnemen. Ik leg mijn arm op haar schouder en trek haar tegen me aan. Ze huivert. Dat kan niet van een frisse wind komen, want de bries die over het meer waait is warm. Ze legt een hand op mijnknie en zo zitten we een poosje roerloos, alleen mijn andere hand beweegt soms het roer om wat strakker te zeilen.
    Dan heft ze haar gezichtje naar me op, en ik kus haar. Ze kust me bedachtzaam terug op mijn wang. Ik peins: hoe lang zal ze dit spel uitrekken? Waarom deze terughoudendheid? Alsof ze mijn gedachten kan lezen, zegt ze: Je moet het me maar niet kwalijk nemen Jan, het is onze traditie dat vrouwen niet te hard van stapel lopen. Liefde is zo veel belangrijker dan lust.
    "Dat kan ik er waarderen, dat is mijn tradi tie ook, maar wij mannen hebben het daar soms moeilijk mee.
    "Ja, dat weet ik al lang, hoor, de studenten in Amsterdam lopen soms als snuivende ossen achter me aan. Ik ben blij dat jij anders bent."
    O Maria, het spel dat wij spelen. Terwijl ik met haar glanzendzwarte haren speel, het in mijn vingers doe krullen, komt ineens het kindergebedje in me op. "Here, houdt ook deze nacht, over Jan getrouw de wacht. En over Maria, lieve Heer.” Het verbaast me dat ik haar ook noem. Zou ik het gedaan hebben als ik een koele, berekende spionne in haar ontdekt had? Ik kom zo langzamerhand tot de conclusie dat men Maria tot dit afschuwelijk toneelstuk dwingt.
    Op de terugweg gedragen we ons als een verliefd stel. Ik weet heel zeker dat Maria niet achterdochtig is. Ik stel haar voor dat we morgenmiddag, na de morgen kerkdienst, naar Wedderveer zullen fietsen om in Triton te gaan zwemmen. "Ik zal de buurvrouw weer vragen of ze voor tante wil zorgen," zegt Maria.
    
    
DRIE EN TWINTIG

Ik heb moeite me de volgende morgen uit m'n bed te slepen. Zal ik de morgendienst om tien uur overslaan? Ik had niet zoveel moeten drin ken gisteravond, dat is wel zeker. Mijn hoofdbarst van de koppijn.
    Toen we terugkwamen in Winschoten, wilde Maria direct naar haar tante die immers op sterven na dood is. Haast had ik gezegd: Maria, hou nou es op met dat gejok, jij bent daar gewoon in de kost, net als ik. Ternau wernood kon ik het inhouden. Net over de spoorbomen remde ze haar fiets af.
    "Vind je het erg, als ik morgen thuisblijf? Ik ben vandaag de hele dag al met jou op stap geweest, en tante zal het echt niet waarderen als ik morgenmiddag weer verdwijn. Het is zo'n zielig mensje."
    "Welnee, Maria,natuurlijk zou ik het wel fijn vinden als we die fietstocht naar Westerwolde konden maken, of naar het "Triton" zwembad in Wedderveer konden gaan als het mooi warm weer is, maar ik kan best begrijpen dat je je tante niet altijd in de steek kunt laten. Hoe redt ze zich eigenlijk als jij er niet bent?"
    Ze heeft altijd haar smoesje klaar. Geen gehaper, geen gestotter."Och, de buurvrouw komt af en toe es binnenwippen, een heel lief mens. Gaan we nog naar de bios deze week? Ik zou "De Slag Om Arnhem" wel es willen zien.
    "Nee hoor, daar neem ik je niet mee naar toe. Slaap je een hele week niet. Da's geen film voor jonge meisjes.” "Tjo, doe niet zo flauw, ik ben wel wat gewend hoor. Vergeet niet dat ik uit Is.... Zuid Afrika kom, waar de blanke politie haast elke week een paar zwarten doodschiet.
    Het was de eerste keer dat ze zich bijna versprak. Vluchtig drukte ik een kusje op haar wang. Ze deed net of ze schrok.
    "Toe Jan, doe dat nou niet, wat zullen de mensen wel zeggen."
    "Meisje, er is in geen velden of wegen een mens te zien.”
    "Je moet nog een boel leren, Janneman. Waar ik vandaan kom vrijen jongens en meisjes niet in het openbaar.”
    "Ik weet dat Mohammedanen dat nooitdoen. Maar jij bent toch geen Mohammedaanse? Of ben je in Zuid Afrika lid van zo'n zwaar Hervormde kerk?"
    "Ben je nou helemaal, die mensen staan de apartheid voor."
Vlug sprong ze op haar fiets, misschien werd dit gesprek haar wat te gortig. Terwijl ze wegreed, riep ze : Dinsdag dan?
    "Goed hoor," riep ik terug.
    
    Het was nog te vroeg om naar mijn kosthuis te gaan. Ik was naar Hotel Vrijheid gereden om iets te eten,kwam in gesprek met een aardrijkskunde leraar van de HBS die daar zijn rotweek zat weg te drinken. Die vent was glasblazer geweest in Nieuw Buinen en had zich door avondstudie opgewerkt.Een klein mannetje, met nog een leuk Drenths accent. Hij was ongetrouwd en zat blijkbaar dik in de centen, want hij bleef me maar tracteren. Laat ik maar zeggen dat we samen wat te veel dronken!
    
    Ik moet in slaap gevallen zijn met mijn kleren aan, en dat is me nooit eerder overkomen. Ik hoor mijn kostjuffrouw de trap opkomen. Even later klopt ze aan de deur.
    "Is meneer wakker, het is halftien hoor en U wou toch zeker naar de kerk. Daarom klop ik maar even, hoor."
    "Ja, hoor, ik heb mijn kleren al aan! Gaat U al vast maar.
Ik weet eigenlijk niet waarom ik nog altijd zo plichtsgetrouw ben met dat kerkgaan. Macht der gewoonte? Na de kerk vrienden ontmoeten? En zo zit ik dan weer op mijn oude vertrouwde plaatsje in de linkervleugel. Ik ben net op tijd. Dominee Lieven kijkt glimlachend over de hoofden van zijn hoorders. Hij zegt dat hij iets heeft mede te delen. Over twee weken zal hij een Zondag afwezig zijn. Dan gaat hij op beroep preken in Sneek. De diensten zullen worden geleid door student Wolters van de Theologische Hogeschool in Kampen.
    Na de kerkdienst nodigden drie families me uit voor koffie. Dat is nog niet eerder gebeurd. Ik vermoed dat mijn affaire met Maria nu algemeen bekend is en men mij wil bekeren van mijn boze wegen. Ik kom terecht in het gezin van Hoekstra, er wordt nergens over gepraat, deze mensen zijn hartelijk en dus blijf ik de hele middag.
    Hee, hee, dat is dus een Zondag zonder Maria.Nu zal een ander nieuwtje door de gemeente snellen: zo dik is het niet an hoor, met die Jan en Maria, hij is de hele Zondag bij de Hoekstra's geweest.
    
    Zeven uur, Dinsdagavond. We voegen ons bij de lange rij mensen voor de deur van bioscoop 'Gala', net voorbij de winkel van mijn beste baas. Hij woont boven de winkel en ik hoop dat hij zijn krant zit te lezen en niet uit het raam staart naar al de mooie meisjes die hier in de rij staan.
    "Ben je Zondag nog naar de kerk geweest Jan?” Wie zegt nu zoiets als je van plan bent een bioscoop binnen te wippen! Ik kijk haar wat verstoord aan en fluister: zacht praten, Maria!
    "Waarom?"
    "Daarom!"
    "Oh..."

    'De Slag om Arnhem'. Ik zit er zo in, dat ik haast vergeet dat Maria naast me zit. Maar als ze de 'gliders' met hun neuzen in de grond ziet boren en verminkte lichamen door de lucht ziet slingeren, kruipt haar hand in die van mij,en vleit ze haar hoofdje tegen mijn schouder. Dat is de tweede keer in een week tijd. Ik kijk even opzij en zie dat de tranen over haar wangen stromen. Beschermend sla ik mijn arm om haar schouder, geef haar mijn zakdoek. Hoe kan zo'n gevoelig, teer meisje bezig zijn met zo'n rottige zaak? Ik weet nu wat meer!
    
    's Maandags had ik Henkelman gebelden hem de zaak uitgelegd. Dinsdagmiddag belde hij terug: nee, er stond geen Maria Fielding ingeschreven als medisch studente. Ik belde Geert Land, de kweker, waar we beiden gewerkt hadden. Maria's kosthuis grenst aan zijn tuin. "Ik zal es met mijn vrouw praten, Jan, misschien weet zij meer dan ik. De buurvrouw van Maria's zogenaamde 'tante' gaat met mijn vrouw naar een vrouwenclub.
    Een uur later belde hij terug. "Ik denk dat ze die mooi veur de gek het, Jan, dei tante is hailemaal nait zaik en is ook gain tante van heur. Dat wichtje zit haile doagen thoes en ze het altijd de deur op slot. Ze het heur aigen telefoon op heur koamer en dei mevrouw von dat moar wat roar. Ze dut veul zoaken per telefoon, har dat wichie zegt. Waist nou genog?"
    
    Nee, dat tere vrouwtje naast me is niet de onschuld zelve! Als ik haar naar huis breng, begint ze nog eens over de kerk. Ja, ze is in Afrika wel es naar de kerk geweest, maar had er niet veel aangevonden. Hele lange preken, heel langzaam zingen...vreselijk!
    "Gaat het hier net zo toe," vraagt ze, haar arm stevig door de mijne. Ik zeg: nee hoor, wij zingen veel vlugger.
    Ik doe haar voor hoe Lievens buldert, en daar moet ze erg om lachen. Ik vertel dat hij misschien een beroep krijgt, maar ze weet niet wat een beroep is. Ik leg haar uit dat hij over twee weken in Sneek zal preken, zodat de mensen kunnen oordelen of hij een goede dominee is.
    "Gunst, zegt ze, "wat gaat dat leuk, en wie komt er dan bij jullie preken?"
    "O, een studentje die het preken nog moet leren. Hij is in Kampen op de Theologische School.”
    "Hoe heet hij?"
    "Waarom wou je dat weten?"
    "Gut..zo maar. Nieuwsgierig ben ik altijd geweest."
    "Wolters, geloof ik."    "Nou zeg, ik heb een medisch boek dat werd uitgegeven door Wolters Uitgeverij. Misschien is het wel een zoon van die meneer.
    "Misschien, maar Wolters is een heel bekende naam, hoor!"

    Ze legt een arm om mijn middel. Goed zo, kuise Maria, we gaan even de kat in het donker knijpen. Heel bedeesd kussen we elkaar... volkomen in lijn met haar traditie.
    "Daag Jan. O ja, gaan we Zondagmiddag nog zwemmen in 'hoeheetdat ookweer? Na kerktijd natuurlijk!" Ik krijg een schalks knipoogje.

VIER EN TWINTIG

Ik krijg haar die week niet meer te zien. Pas Zaterdag, als ik om twaalf uur de winkel uitga, blij dat er weer een werkweek voorbij is, zie ik haar in de Langestraat lopen met een doos onder haar arm. Ik kom haar achterop en loop plotseling naast haar. Ze schrikt en haastig neemt ze de doos onder haar andere arm.
    "Hi, Maria, ben je aan het winkelen? Wat heb je daar. Er kon wel een tijdbom inzitten, zo schrok je.”
    "Ik hoorde je niet komen. Nee hoor, ik heb een hele mooie jurk gekocht bij de Vries. Ba, engerd, wat liet je me schrikken. Maar hoe kom je ineens bij een tijdbom. Ben je bang dat ik dit stadje op ga blazen?"
    Ondanks haar ineens weer vlotte vrolijkheid, voel ik toch een vleugje achterdocht in haar antwoord.
    "Ben je weg geweest?"
    "Ja hoor, helemaal naar Amsterdam om mijn boeken te kopen voor het volgende jaar. Duur joh! Vader stuurde me geld. gelukkig bleef er genoeg over voor een jurkje."
    "Ga je die jurk morgen dragen als we gaan fietsen?
    "Ben jij nou helemaal gek Jan, zo'n licht flodderjurkje op een fiets? Ik zou welwat bekijks hebben als het hard waaide, vooral van mannen. Nee hoor, het is een echt feestelijk jurkje. Je kunt er mee naar de kerk en je kunt er in dansen. Waarom dansen we eigenlijk nooit, Jan?”
    "Foei, Maria, dansen is een doodzonde in onze kerk. Lichamen die steeds maar langs elkaar wrijven, worden hittig en leiden tot de zonde tegen het zevende gebod."
    "Nou, ik zou anders wat graag met jou willen dansen, hoor."
Daar is dat uitnodigende weer. Toehappen maar!
    "Goed hoor, maar je zal me het moeten leren. Ik ga niet dansen als een beer op sokken. Maar eerst gaan we zwemmen! Zullen we afspreken dat ik je morgen om twaalf uur bij Hotel Vrijheid ontmoet? Neem je een badpak mee? Als het erg mooi weer gaan we in Wedderveer zwemmen.
    "Triton, nou weet ik het weer! Ik zal er zijn, Jan, gaan we er een heel mooie dag van maken?"
    Bijna smekend kijkt ze me aan. Was onze laatste ontmoeting op het Schildmeer haar niet bevallen? Had het toch een angeltje in haar ziel achtergelaten? Wat bedoeld ze met 'een mooie dag?' Meerdere binding of mindere binding? Moet ze me nog wat langer aan het lijntje houden, omdat de tijd nog niet rijp is voor Joop Geel?
    "Ja hoor, we gaan er een heel mooie middag van maken. Zwemmen is toch altijd fijn? Maarre...kun je eigenlijk wel zwemmen?”
    Ze kijkt me guitig aan.
    "Och ja, dat is ook zo. Ik kan niet eens zwemmen. Dan zal jij me dat moeten leren, net als ik jou in het dansen moet onderwijzen!"

VIJF EN TWINTIG

Ze is haast volmaakt mooi in haar strakgesloten zwarte badpak. Nu pas zie ik haar lan ge, prachtig gevormde benen. Ik ben een man, en kan niet nalaten steeds naar haar te kijken. Ik voel de afgunst van de jonge kerels die plotseling rechtop gaan zitten op het strandje naast het bad. En zie de sombere blik van oudere heren, die daar zitten met een hok vol kinderen en hun al te welgevormde vrouwen. Misschien denken ze: Och, och, wat mouten wie ons toch behelpen!
    We hadden veel bekijks toen we in het water stoeiden. Ze kon zwemmen als de beste, en als ik haar hoofd onderdompelde, bleef ze lang onder water, trok me aan mijn benen om mij ook onder water te krijgen. Toen we wat moe werden van al dat gespartel, lagen we heerlijk op het gele zand van het surrogaatstrandje te zonnen.
    Ik zei: bruin hoef je niet te worden, want dat ben je al. "Toch verbrandt mijn huid ook wel hoor,toe, wrijf mijn rug es in met Nivea.” "Dat heb ik meer nodig," lachte ik.
    "Voor wat hoort wat, zei Maria glimlachend, straks ga ik jouw rug doen.”
    Even later lag ik op mijn rug scherp na te denken. Ze was naar Amsterdam geweest.... natuurlijk niet naar de Universiteit.Ze had iets te bespreken gehad, iets zo belangrijks dat het niet per telefoon kon. Ze had een jurk gekocht. Nog een jurk? Ze moest wel een kast vol jurken hebben, want bij iedere ontmoeting had ze een andere aan.
    Ze werd steeds baldadiger in het liefdesspel. Onder water had ze mijn hand gegrepen en die naar haar borst gebracht. Ik besloot open spel te gaan spelen, voelde dat de tijd rijp was. Het was tijd van muis kat te worden. Ik moest haar voor mijn wagentje spannen....
    Ik keerde mijn gezicht naar haar toe. Ze was een begeerlijke vrouw...hoe lang kon ik vast im mijn schoenen blijven staan?
    Met gesloten ogen achter haar zonnebril, lag ze doodstil te luisteren toen ik over mezelf begon te vertellen. Hoe ik inCanada bij de RCMP was gekomen...ik wilde zien hoe ze daarop reageerde. Maar ze vertrok geen spier en zei: ik weet niet eens wat RCMP betekend, vertel me dat es. Ik zei: dat is de nationale politie, ze achterhalen internationale misdadigers die hun terrein telkens verleggen. Bijvoorbeeld, op het ogenblik zitten ze achter een grote groep Arabische terroristen aan. Erg gevaarlijk werk, ik werd er erg zenuwachtig van en daarom ben ik er mee opgehouden en keerde terug naar Nederland. Zag ik het goed? Was er even een nerveus trekje op haar gezicht?
    Ze draaide haar hoofd van me af en deed net of ze sliep. Maar ik wist dat ze met wijdopen ogen over het strand keek. Ik ging ook op mijn rug liggen en sloot mijn ogen. Wat moest ik doen, zou ik haar nu zeggen dat ik wist dat ze Ibrahim's zuster was? Nee, nu nog niet!
    Ik vertelde haar dat ik had gelogen, dat ik wel getrouwd was en vader was van een klein jongetje. Dat ik eerst een goeie baan moest hebben, voordat ik hen terug liet komen naar Nederland. Ik draaide me naar haar toe om te zien welke uitwerking dit op haar had. Daar had je het al! Verrek...ik had mijn mond moeten houden!
    
    Maria sprong ineens op.
    "Ik wil hier niet langer blijven, Jan, kunnen we ergens gaan lopen, het is hier zo druk.”
    Ik zag tranen in haar ogen.
    "Goed," zei ik rustig.
    We trokken onze kleren aan in de badhuisjes en liepen zwijgend langs het riviertje AA. Toen we een heel eind het land ingelopen hadden gooide ze zich ineens op de grond. Nooit zag ik iemand zo radeloos huilen. Ik probeerde mijn arm om haar schouder te leggen, maar ze sloeg mijn hand weg. Ik kon niets anders doen dan naast haar te gaan zitten totdat ze bedaarde.
    Een moedereend met zeven kleintjes in
haar zog schoot het riet in, we hadden hun rust verstoord. En ze huilde maar door.....haar hele lichaam schokte, en ik wist dat dit geen toneelspel was, want het was allemaal te droe vig, te hartverscheurend echt. Het leek er op of ik haar hart had gebroken....
    
    Eindelijk keek ze voor zich heen alsof er niemand naast haar zat. Nu wilde ik haar wel in mijn armen nemen, maar voelde dat dat nu niet meer kon. En plotseling dacht ik: Ik heb haar ook lief, maar het is een heel andere liefde dan mijn liefde voor Greet.
    Toen weerde ze niet de arm die ik om haar schouder legde. "Wil je het me vertellen, Maria? Zo kunnen we toch niet doorgaan? Ik weet al dat je Ibrahim's zuster bent, dat zijn terroristengroep jou gebruikt om mij te schaduwen.....
    Ze keek me verstomd aan en fluisterde: hoe kun jij dat weten! Ze begon weer te huilen. Toen snikte ze na: wat ga je nou met me doen, Jan? Kom ik in de gevangenis?
    "Niet als je me alles, maar dan ook alles vertelt."
    
    Ik luisterde ingespannen en begon te begrijpen in welk een diepe put men haar gestort had. Ze was inderdaad studente in Amsterdam, maar niet aan de Vrije Universiteit. Ze wist helemaal niet dat haar broer Ibrahim iets te maken had met terreur activiteiten. Dapper was hij nooit geweest. Ze had bijna helemaal geen contact met hem. Toen had Ibrahim haar gebeld dat ze direct naar Winschoten moest komen. Ze moest een taxi nemen, hij zou het betalen.
    Ze ontmoette Ibrahim niet in zijn eigen huis, maar bij een van zijn Palestijnse vrienden. Ibrahim was heel erg van streek geweest en huilde. Hij vertelde haar dat hij bij de terroristen behoorde, dat hij heel iets stoms gedaan had en door de leider ter dood veroor deeld was. Maar hij kon zijn leven redden als hij meewerkte om een politieman tevermoorden. Ze wisten dat er een detective van de ATU in Winschoten was, en daarom moesten hij en zijn vier vrienden ergens anders gaan schuilen. Maar iemand moest achterblijven om de detective in de gaten te houdenn, zodat de leider hem uit de weg kon ruimen. Er was maar ene mogelijkheid: zijn zuster Maria in het komplot te betrekken.
    Maria zei: Jan, ik moest het wel doen anders zouden ze mijn broer doodschieten. Ze weten precies hoe je er uit ziet, ik kreeg zelfs een foto van je. Zodra ik je gevonden had moest ik hem dagelijks verslag uitbrengen en precies vertellen wat je gedaan en gezegd had. Ik zou mijn eigen telefoon krijgen. Als het mogelijk was moest ik je zelfs verleiden met me naar bed te gaan. Dat zei mijn eigen broer Ibrahim, die gezien had hoe wrede soldaten onze moeder verkracht hadden! Eerst wilde ik niet meewerken, maar toen begon Ibrahim op mijn gemoed te werken. Had ik Israel dan nooit gehaat na al de afschuwelijke dingen die ze de Palestijnen hadden aangedaan? Ik had me daar nooit om bekommerd. Het was een mannenoorlog, vrouwen werden er buitengelaten. Toen begon Ibrahim te huilen. Hij zat echt in doodsnood, zei dat ze hem eerst gruwelijk zouden martelen, voordat ze hem doodschoten. Pas toen gaf ik toe..ik zou hem helpen. Ik verhuisde naar Winschoten, je weet de rest van het verhaal. Ik had gedacht dat je een heel slechte man was, maar dat was je helemaal niet. Ik kon het niet helpen, maar ik begon steeds meer van je te houden. Kun je je voorstellen hoe ik hieronder leed? Jij dood, of mijn broer dood. Maar ik moest me gewoon houden, je mocht niets merken. Ik besloot te wachten tot ik jou zou horen zeggen dat je mij ook lief had. Dan pas zou ik voor jou kiezen en je alles vertellen.
    "Maar waarom heb je het me nu verteld, Maria?”
    "In Amsterdam ontmoette ik eergisteren de leider van de terroristen. Een heel knappe man, met haast wit haar en heel
blauwe ogen die dwars door me heen keken. Ibrahim en zijn vrienden waren er ook en we gingen eten in een verschrikkelijk duur restaurant. Die man met het witte haar zei dat mijn opdracht bijna beeindigd was. Maar ik moest nog iets voor hem doen. Ik moest een mooie rode jurk kopen en dan Zondag met jou 's morgens naar de kerk gaan in die jurk.
    Ik spitste mijn oren. Dus Zondagmorgen stond er iets te gebeuren! Maar hoe? Hoe kon ik de zaak omdraaien zodat ik Joop kon uitschakelen? Waarom juist deze Zondag? Ineens had ik het! De jonge kandidaat kwam preken en niemand wist hoe dat jog er uitzag!
    "Maria, als je Ibrahim alles moest vertellen wat ik zei, heb je hem dan ook misschien verteld dat er deze Zondag iemand anders in mijn kerk komt te preken?"
    "Ja, ik hem hem zelfs verteld dat die jonge dominee Wolters heette en uit Kampen kwam.”
Zenuwachtig plukte ze aan de grassprieten naast haar. De eend kwam uit het riet en zwom weg, de zeven kleintjes in een keurig rijtje achter haar. "O kijk es," riep Maria verrukt, "kijk es Jan, wat enig!" Ze ging staan en heel voorzichtig volgde ze de eenden langs de oever. Ik liep met haar mee, maar was zeker wat te luidruchtig, want ineens verdwenen ze weer in het riet.
    Maria gaf een klap op mijn arm. "Lelijkerd, nu zijn ze weg.” Toen wist ik dat Ibrahim een nog grotere fout gemaakt had. Wie kan van een jonge vrouw, die dit fijne kinderlijke nog in zich heeft, iets zo onreins verwachten? Uiteindelijk zou Maria me nooit in de val doen lopen.
    
    "Wat je me zopas vertelde, Maria, is heel belangrijk. Maar is dat de enige reden waarom je open kaart wilde spelen?”
    "Nee Jan. Toen jij vertelde dat je een vrouw en een klein jongetje had, toen brak er iets in me. Ook zij zouden je verliezen! Een kindje zonder vader, en een vrouw die haar hele leven om jou zou treuren. Ik ben pas begonnen je lief te hebben, ik kom daar wel weer overheen, maar de moeder van je kindje?"......
    Verder kwam ze niet, want ik hield mijn hand over haar mond. We stonden zo stil, dat de eendjes weer te voorschijn kwamen. Toen liepen we naar onze fietsen en reden zwijgend terug naar Winschoten. Ik stapte af bij de Hogebrug en wees naar de huizen die daar in opbouw waren.
    "Kijk, daar hebben andere huizen gestaan. Die eerste huizen zijn door de grote terrorist Hitler verwoest. Tegenover ons kwamen mensen te wonen die hun dochtertje hier verloren. Hun andere dochter moest een been missen. Dat zal ik nooit vergeten.
    Maria stond doodstil naast me en zei zacht: er is iets dat ik ook niet kan vergeten, Jan. Ik zie een Israeli tank buiten ons dorp. Wij zitten in onze huisjes, durven niet naar bui ten. Dan zien we ineens twee van onze jongens, elk met een granaat in de hand, langs de huizen sluipen. Maar dan houden de huisjes op en zonder enige beschutting rennen ze verder. De tank begint te schieten en beide jongens vallen op de grond. Dan draait de koepel met het grote kanon en drie huisjes tegenover ons storten in. Vader gaat met een witte doek aan zijn herdersstok naar buiten, en even later loopt het hele dorp voor de tank aan, en we lopen, en we lopen, en er is niets te drinken of te eten totdat we bij een vluchtelingenkamp aankomen. Drie dagen later wordt mijn moeder verkracht door drie van onze bondgenoten. Syrische soldaten, die in hetzelfde kamp als krijgsgevangenen zitten. En Ibrahim zat ineengedoken in een hoek van de tent en deed niets. Ik was acht jaar oud. Ik ging de tent binnen en zag wat er gebeurde. Ik gilde en een Joodse soldaat kwam aanhollen. De Syrische soldaten sprongen op en wilden er vandoor gaan. De heel jonge soldaat richt zijn
geweer en schiet ze een voor een door de benen. Dat zag Ibrahim ook. En daarom kan ik me niet begrijpen wat Ibrahim en zijn vrienden bezielt!
    
    We fietsen verder langs de Blijhamsterweg, maar plotseling laait er in woede in me op zo groot, zo machtig, dat ik bijna tegen een boom klets. God, o God, waarom grijpt u niet in! Waarom laat U deze wereld aan zichzelf over?
    Maria grijpt mijn arm. "Wat is er, Jan?” Ze deinst terug van mijn schreew. "Ik haat God. Ik haat hem.”
    Ik zie de bomen rond en rond draaien. Het bord 'Dresselhuis Rijwiel Fabriek' draait mee. In de verte staat de 'Olle Witte' op z'n kop en recht zich weer. Dan slaat Maria me recht in het gezicht en alles komt tot stilstand, zo stil, zo stil is alles dat ik alleen maar twee donkere boze ogen zie. Duidelijk hoor ik een rotsvaste vertrouwen, een diep geloof in haar stem: Allah is goed, Allah is groot! Schaam je je niet?
    Dan fietsen we verder. Hoe kan ik Maria er toe bewegen met me naar de kerk te gaan in haar rode jurk? Maria lost dit probleem voor me op. "Ik ga met je naar de kerk, hoor Jan. Eens moet er toch een einde komen aan dit beestachtige gedoe. Maar je moet dit niet alleen aanpakken. Kun je geen versterking aanvragen? Ik ben zo bang dat je het in je eentje niet redt. Die terroristen staan voor niets, hoor! Als het inderdaad een duel gaat worden tussen die Joop en jou, als jij hem gevangen neemt, dan kan die wrede man Ibrahim ook niets meer doen. Om jou en om Ibrahim, daarom wil ik mee.
    "Dat je dat zelf aanbiedt, daar ben ik je dankbaar voor Maria!"
    "Ik doe het alleen...nou ja...omdat ik je nog steeds lief heb.
De ontroering knijpt m'n keel samen, en ik wend mijn fiets naar de Garst. Nog even kijk ik om, en zie haar zwaaien. Maria, Maria!    

    

    
ZES EN TWINTIG

Ik heb het druk de week daarna.Tot Boelmans grote schrik zeg ik 's Maandags mijn baan op.
    "Maar je moet twee weken van te voren opzeggen, dat hebben we toch afgesproken?” Ik zeg, "het ken naait anders Smit, ie huiven mie veur de leste week naait betoalen, as het doar op vast zit.”
    "Nee, kerel man, doar zit het hailemaol nait op vast, maor doe bist de beste reparateur dei ik ooit had heb. Ik har al docht, as ik straks 65 bin,ken hai de zoak mooi van mie overnemen. Wat docht die?"
    Zijn kleine,in het vet verzonken oogjes kijken me nieuwsgierig aan."Mooi aanboden, Smit," zeg ik, "moar ik heb wat anders op 't oog en doar mout ik doadeliek mit begunnen."
    's Middags breng ik Maria naar Groningen. Alhoewel Keesie nu in de gevangenis zit, en dus geen oogje op ons kan houden, vertrouw ik het toch niet.Het is beter Maria in veiligheid te brengen. Weet Joop al dat Kees gesnapt is?
Toen ik moeder belde dacht ze natuurlijk eerst het ergste, maar ik verzeker haar dat het met liefde en kindjes krijgen niets te maken heeft. Ik vertel haar dat Maria er beroerd aan toe is, een ruggesteuntje nodig heeft, dat ze een Mohammedaanse is die ze echter niet mag bekeren. "Doe komst altied aan mit dei roare dingen," zegt ze. "moar bring heur moar gerust."
    Nu ga ik naar Amsterdam. Ik moet medewerking hebben van Henkelman en een paar handige jongens. De volgende dag rijden we met Henkelman's gloednieuwe Mercedes terug naar Winschoten. Bij Hogeveen draaien we af naar het dorpje Havelte om koffie tedrinken, en uitziende op grijsbruine rieten daken van de oude boerderijen ontwikkelen we rustig onze plannen. Henkelman is het deze keer gloeiend met me eens. Als Maria met een rode jurk met mij naar de morgendienst in de Gereformeerde kerk gestuurd wordt door topman Joop, staat er daar iets te gebeuren.
    "Waarom juist daar," peinst de lakonieke scherpschutter Gerhardus. Ik zeg: Joop is altijd een branieschopper geweest, doet alles in het groot. Tussen een groot aantal mensen kan hij zich beter uit de voeten maken.
    Henkelman denkt dat het moeilijk zal zijn voor Joop om mij in zo'n grote kerk ongezien onder schot te krijgen. Tinus, de andere scherpschutter zegt: als hij inderdaad als halfbakken dominee op komt dagen staat hij natuurlijk op een hoge preekstoel en...paf! "Maar hoe krijgt hij dat klaar? Moeten we die Wolters niet waarschuwen?” zegt Gerhardus.
    "Helemaal niet," bromt Henkelman, "als er een persoonsverwisseling plaats vindt, loopt die Wolters toch geen gevaar? Een dood mens doet nog rare dingen hoor. Joop wil schoon in de kerk komen. Hoogstwaarschijnlijk zal Joop dat kereltje een prikje geven zodat hij een uurtje voor pampus ligt.
    "Gaan we zeker eerst naar de pastoor om te vragen of we eventjes binnen de kerk een boef in zijn benen mogen schieten," grapt Gerhardus, "die eerwaarde ziet ons aankomen.”
    "Nee hoor," zeg ik vlug, "dat is een beslissing van kerkeraad.” Ik weet hoe het gaan zal. Ze zullen een spoedvergadering moeten beleggen en daar is geen tijd voor. Kerkelijke molens malen langzaam.
    Ik zal koster Koger moeten aanspreken. Ik denk wel dat ik op Koger kan rekenen. Hij is niet bang uitgevallen. Tijdens een razzia in de oorlog zag hij de Duitse overvalwagens aankomen en klapte met de grote voordeur, het afgesproken sein dat Dominee Blomkens, die in de ondergrondsezat, van de preekstoel moest springen. Ik herinner me het nog goed. Het was een prachtig gezicht die panden van zijn slipjas door het luchtruim te zien zweven.
    
    Ik breng Henkelman bij Geert en Janneke onder en Gerhardus en Tinus slapen in Hotel Vrijheid; twee Amsterdamse technici die een installatie in een strokartonfabriek in Oude Pekela moeten ontmantelen.
    Dinsdagmorgen ga ik naar de koster. Hij is vergaderzaal "Irene" aan het dweilen. Ik vertel hem alles eerlijk. Koger is niet een mannetje die je een rad voor ogen kunt draai en. "Jampie," bromt hij, "dat is mie wel n beetje te ingewikkeld, mien jong, doar mout ik wel met de kerkeroad over proaten, want doar krieg ik loater vast last mit. Most reken, ik wor al wat older,en veul andere kosterboantjes binnen der naait. Doe zegst, dat dei kerel in kerk komt om die dood te schaitn? Wel staait die den noar het leven.”
    "Jopie Geel van t Zandpad," zeg ik. Pas dan houdt de koster op met dweilen. "Kerel Jampie, is dei jong bie de terroristen kommen.... en nog wel in Amerikoa?” Ik zeg: hai is de topman, Koger, dat is nog veul aarger. Wie mouten dei man te pakken zain te kriegen om dei bende veurgoud op te rollem.
    "Goud, Jan, doe hest mien medewaarken."
    Kort en krachtig.
    Een Groninger op zijn best.
    Hij dweilt al weer als ik zeg: noamens de Koningin, hartelijk bedankt heur.
    "Flauwekul," bromt Koger.

    Woensdag mogen we de kerk onderzoeken. Ik laat hen zien waar ik altijd zit. Gerhardus zegt: Ga daar nu eens zitten, dan kunnen we de schootsvelden gemakkelijker bepalen. Joop kan als dominee komen, maar misschien komt hij als gewoon kerkganger.
    Gerhardus gaat naar het orgel dat zichboven de preekstoel bevind. Even later komt hij terug. "Nee," zegt hij, "dat gaat niet. Alleen van de speeltafel kan ik je zien, maar daar zit de organist te spelen of te slapen.” Ik ben ook even binnen in het orgel geweest, maar daar is het zo'n wirwar van pijpen, dat Joop zich daar niet uit de voeten kan maken. Nee, het orgel kunnen we op onze buik schrijven."
    Tinus staat op de gallerij. Ik roep naar hem dat de gallerij alleen gebruikt wordt met concerten; er komen steeds minder mensen in de kerk nu. Alleen met een doopdienst of het avondmaal is de ruimte beneden soms vol, en dan mogen de laatkomers boven zitten. Henkelman zegt somber dat ze dat dus ook wel kunnen afschrijven.
    "Eigenlijk kan die Joop je alleen maar van de preekstoel in de roos krijgen zonder een rijtje andere kerkgangers te raken," zegt hij, "en dat komt jou theorie ten goede, maar nu ga ik eerst naar buiten om een sigaretje te roken.”
    Daar vind ik hem even later. Hij zit lekker in het zonnetje tegen een groene paal van het fietsenhok, zijn gezicht een en al geknipper. "Nou, waar zit je aan te peinzen," zeg ik. Henkelman antwoordt, "Ik kom steeds meer tot de conclusie dat niet Wolters maar Joop Geel op zal komen dagen. Hoe hij dat gaat versieren weet ik niet, maar we moeten er maar geen stokje voor steken."
    Ik ga weer naar binnen. Gerhardus en Tinus zijn verdwenen. Even later hoor ik ze rommelen boven het witgeschilderde latwerk van de zoldering. Dat hebben ze toch wel heel gauw uitgevonden...ik denk niet dat iemand in de gemeente weet waar de toegang tot de zolder is, behalve Koger natuurlijk. Maar die heeft het hun niet kunnen vertellen. Ik weet dat de koster nu op zijn fiets door Winschoten rijdt om bij kerkleden de jaarlijkse bijdrage op te halen. "As ik er naait bie bin, zai ik ook niks," zei hij met een knipoog.
        Henkelman komt terug met een opgeruimd gezicht. Zo, denk ik, hij heeft het probleem opgelost. "Kunnen we op de zolder komen," vraagt hij. "De jongens zijn daar al," zeg ik. "Prachtig, daar zit een luikje vlak boven het midden van de kerk, een beter schootsveld kunnen we niet krijgen.” Ook hij is een detective die naar boven kijkt. We zien de vriendelijke smoel van Gerhardus door het luikje en Henkelman roept verrukt: alle zegen komt van boven.
    In de keuken van Irene wacht ons een verrassing. Op de tafel een blik met koekjes en twee thermosflessen met koffie. Koger is toch maar een beste koster. We wikken en wegen, we bekijken de situatie van alle kanten, totdat Tinus zegt: hoe weten jullie nou eigenlijk dat Joop onze Jan in de kerk zal aanvallen? Waarom wacht hij niet tot de mensen de kerk verlaten zodat hij je in de rug kan schieten? Hij zou dan ook gemakkelijker tussen het kerkvolk kunnen wegkomen.
    "Het meisje met de rode jurk," zegt Henkelman ernstig, "dat is de clue. Weet je hoe moeilijk het is om in een bioscoop, concertzaal of kerk een bekend gezicht te vinden? Probeer dat maar es.Onze Joop moet direct als hij de preekstoel opgaat weten waar Jan zit.”
    Ik zeg, "stel nu het geval dat Joop niet als student Wolters binnenkomt maar gewoon als kerkganger. Hij ziet de rode jurk. Ik denk dat hij zo dicht mogelijk bij me gaat zitten. Midden onder de dienst gaat hij staan, hij voelt zich zo ziek. Heel langzaam loopt hij langs het pad naar de deur, ik zit dan maar twee meter van hem af, en voor ik er op verdacht ben, heb ik een vlijmscherp stukje staal in mijn nek.
    Gerhardus en Tinus kijken me verbaasd aan.
"Dus die knaap is een messengooier, zoiemand die je op de kermis ziet?” vraagt Tinus. Voor ik iets kan zeggen, lacht Henkelman, "nee Tinus, volgens Jan gaat hij een katapultje gebruiken, Tjonge, Jan, dat je dat nu nog
steeds gelooft."

    Zo praten we over en weer. Uiteindelijk besluiten we dat Gerhardus Zondagmorgen naar de zolder zal gaan om door het open luik de hele kerkruimte te kunnen overzien. Tinus zal op de achterste rij bij het rechter pad gaan zitten ingeval mijn theorie de juiste is. Henkelman gaat de zaak coordineren met een piepklein zendertje.
    "Wat doe ik als die Joop gaat staan," zegt Tinus.
    "Je schiet hem ogenblikkelijk door de benen. Denk er om, aan een dooie getuige hebben we niets," zeg ik. Henkelman zal vlak achter mij gaan zitten. Dat is Henkelman's idee. "Ik ben het niet met je eens Jan. Als hij niet op de preekstoel verschijnt denk ik dat hij pal achter je gaat zitten om je een ijzerdraadje om de nek te snoeren. Dan ben ik de buurman die hem gemakkelijk uit kan schakelen.
    Gerhardus denkt dat die bank misschien al vol zal zijn zodat Joop er niet meer bij in kan. Overal is een oplossing voor. Henkelman zal zijn benen wijd spreiden, zodat er een plek open blijft.
    "Stel dat Joop zo handig is dat hij ongeschonden de kerk uitkomt nadat hij Jan heeft afgemaakt," zegt Tinus. Ik brom, "moet je dat nou perse zo zeggen, Tinus, ik ben geen koe.”

    Ik ben het met Henkelman eens dat we de kerk moeten omsingelen. Dan zullen we toch de gemeente politie moeten inschakelen. En zo zitten we Donderdag met zeven agenten om een lange tafel in het politieburo. Als ik alles uitgelegd heb, zie ik wel dat ze er happig op zijn Joop Geel te pakken te krijgen. Behalve wat diefstalletjes gebeurt er nooit zo veel in Winschoten, en ze willen wel eens wat anders.
    De inspecteur heeft het Politiekantoor in Groningen al gebeld. We krijgen zeven man versterking, alle zeven scherpschutters. Webesluiten dat ze Zondagmorgen nog voor het licht wordt op hun posten moeten zijn. De scherpschutters houden een oogje op de deuren en ramen, zich schuil houdende op de daken van huizen rondom de kerk. De inspecteur haalt een stadsplan te voorschijn, en daar stippelen we posten op uit.Ik herhaal nog eens dat er alleen op de benen geschoten mag worden.
    Zaterdagmiddag rijden Henkelman en ik naar Groningen om Maria te halen. "Moet ik echt mee," roept ze, "ik heb het hier zo fijn.” Vader en moeder hebben beide tranen in de ogen als ze afscheid van haar nemen, en vader kan nog net in mijn oor fluisteren, "k wou dat Willem zo'n vrouw getrouwd had.” Ik fluister terug: wacht maar tot je Greetje ziet. Moeder neemt me even terzijde in het keukentje. "Hai Jan, wat knippert dei meneer Henkelman je aal mit de ogen. Zol he wel goud wezen?"
    Mijn ouders weten niet wat er te gebeuren staat. Ik wilde hun week met Maria niet verpesten.

ZEVEN EN TWINTIG. De Amsterdam Groningen sneltrein staat te puffen op het station in Kampen. Het is zes uur Zondagsmorgen. De Hengelo wagons zijn net afgekoppeld en de gehalveerde trein staat op het punt te vertrekken naar Groningen. Rei zigers hebben tien minuten om zich op het per ron te vertreden en een kop koffie te kopen. Ouderwets is die trein nog. Open wagons zullen pas later verschijnen als het electrische net klaar is. Deze trein is er nog een met afge sloten coupeetjes.

    Er zijn weinig reizigers zo vroeg op een Zondagmorgen. Iedereen probeert een lege coupee te vinden. Daarom kijkt kandidaat Wolters verstoort op als hij net voor de trein vertrekt gezelschap krijgt. Maar goed, hij kan evengoed zijn preek voorbereiden. Gelukkig slaat de nette jongeman een krantopen en verdiept zich in de voorpagina.
    Ik kan Winschoten net halen, denkt de student, ik zal er precies om half tien zijn. Ouderling Vegter heeft beloofd hem met de auto van het station te halen.
    De nette jongeman steekt een sigaret op en tast zijn zakken af.
    "Hebt u een vuurtje voor me," vraagt hij heel beleefd. "Natuurlijk," zegt de kandidaat, "dan steek ik zelf er ook eentje op.”
    Twaalf uur later kan hij zich precies herinneren dat hij nog de sigaret naar zijn mond bracht. Toen was er niets meer.

    De jongeman haast zich niet. Hij draait het raampje open en gooit het spuitje naar buiten. Hij weet dat de kandidaat 12 uur in droomland zal verkeren. Hij haalt de preek naar zich toe en ontdekt dat ook de rest van de dienst netjes staat beschreven. Drie keer herhaalt hij de woorden van het votum waarmee de dienst begint en kent het al uit z'n hoofd. Zelfs de psalmversjes zijn netjes opgeschreven. Hij grinnikt: deze kandidaat doet geen half werk. Daar was hij wat ongerust over geweest. Hij weet wel ongeveer hoe een kerkdienst verloopt, maar de fijne puntjes, daar zal het op aan komen. Leuk, dat hij een fotografisch geheugen van de Lieve Heer heeft meegekregen. Als hij de preek drie keer leest weet hij zeker dat hij geen fouten zal maken. Hij snapt er niet veel van. Het klinkt allemaal zo hoogdravend. Wie zegt er tegenwoordig nog 'Gij'? En dan dat 'geliefde gemeente'! Waarom zegt hij niet gewoon 'beste mensen.'
    
    De titel van de preek is "Het licht in de duisternis" Er zijn twee punten. Ten eerste: We bepalen ons bij het licht. Ten tweede: we bepalen ons bij de duisternis. Dat is nogal logisch, vind Joop. Hij neemt het Bijbeltje op dat naast de student ligt. Diens hoofd is al weer te ver naar voren gezakt en hij duwt hetterug. Gelukkig staat de mond half open, zoals bij veel mensen die diep slapen.
    Daar hoort hij de conducteur komen. "Dag heren, mag ik uw kaartjes even knippen?” Als de conducteur naar de student kijkt, zegt de nette jongeman met een knipoog, "dat zit wel goed, conducteur. Hij moet in Winschoten preken, maar was gisteravond aan de boemel. Maak hem maar niet wakker, anders valt hij onder het preken nog in slaap. Kijk, hier is zijn preek, het viel op de grond."
    De conducteur meesmuilt en vertrekt. Joop Geel haalt verlucht adem. Hij neemt dan de student het ijzeren ronde brilletje van zijn neus en zet het zelf op. Gelukkig, hij kan er goed door zien.
    
    Het is half tien. Voor het Winschoter station staat broeder Vegter met zijn auto. Vier mensen komen uit het station. Twee meisjes, een oude man en een nette jongeman met een zwart koffertje. Daar zit een toga in, weet Vegter. Maar de student komt niet op de auto af. Zeker erg verstrooid! Broeder Vegter roept: Meneer Wolters, ik ben hier!
    Even later rijden ze. Waarom dragen die studenten toch altijd die gekke brilletjes, denkt Vegter. Het zwarte haar van de student steekt naar alle kanten uit. Als hij langzaam de Venne opdraait, haalt hij een kam uit de binnenzak van zijn zwartlakense ouderlingen pak. "Even je haar kammen, meneer Wolters, zo kun je niet op de preekstoel.”
    

ACHT EN TWINTIG

Het is vijf voor tien. Nee, vol is de kerk niet deze morgen. Het is immers maar een student. Daar kun je geen geheide, weldoorwrochte preek van verwachten.
    De vijf Winschoter agenten in burger verspreiden zich door de kerk. Drie er van zijn gereformeerd en vallen dus niet op.    De kerkgangers zijn onrustig. Steelsgewijze kijken ze vlug even naar de rechterzijvleugel, dan buigen hoofden zich naar elkaar toe en het fluisteren begint. Moeilijk hoor, als het orgel zo luid speelt. Kijk nou toch es, daar zit die Jan van Dam met een dametje in een helrode jurk. Wie komt er nu met zo'n jurk naar de kerk! Dat past en betaamt niet! En die Jan van Dam, die het in Canada zo slecht ging, laat die niet zijn vrouw overkomen? Hoe durft hij dan met zo'n wuft meisje in de kerk komen. Kiek nou toch es,juffrouw Jansen, ze het de scholders bloot en zo'n laag decollateetje! Foei, foei!
    Als het orgel ineens zacht gaat spelen, klinkt het luide geroezemoes nog even na en dan dempt het zich tot fluisteren. En wie is die gekke meneer die achter hen zit? Kijk hem eens met zijn gezicht trekken, precies een halfgare!
    
    Ik zie het aan en weet heel goed wat er gefluisterd wordt. Het zijn beste mensen, zolang niets hun oude vertrouwde omgeving verstoort. En nou komt juffrouw Langendaal, mijn vroegere kleuterjuf ook nog naast me zitten. Ze draait zich naar me toe en zegt heel droevig: hou kinst dat nou doun,Jampie. En warempel, ik voel mijn wangen rood worden.
Ik kijk gespannen naar de deuren, weet bijna zeker dat ik Joop Geel in elke vermomming kan herkennen. Maar niemand komt binnen die ook maar in de verste verte op hem lijkt.
    Maria zit met neergeslagen ogen naast Jan. Ze heeft de koude blik in de ogen van de mensen wel gezien. Dit is allemaal zo vreemd, en waarom maakt dat orgel zo'n lawaai! Het gaat er in een moskee heel wat eerbiediger toe.
    Tinus zit Maria op te vreten met zijn ogen. Tjonge, wat een mooie meid is dat! Hij kijkt nog eens goed rond, ziet geen allenstaande jongeman zitten, alleen maar wat oude vrouwtjes en mannetjes en gezinnen met rijtjes kinderen.    Gerhardus op de zolder moet languit liggen in een ongemakkelijke houding. Zijn broek heeft hij al gescheurd aan een spijker. Het is ondragelijk warm op de zolder. Hij richt zijn geweer op de bijbel die opengeslagen op de lessenaar ligt. Onrustig denkt hij dat de marmeren balustrade van de preekstoel niet toelaat de terrorist in de benen te schieten. Henkelman bladert rustig door een psalm boekje. Hij vind het bar erg dat hij een heel uur niet mag roken. Hij hoort het zachte geruis van zijn zendertje en draait het gauw af. Dan strekt hij zijn lange nek: de dienst gaat beginnen. Een rijtje in het zwart gestoken ouderlingen komen binnen, door de andere deur een rijtje in het zwart gestoken diakenen. Een ouderling blijft onder bij de preekstoel staan en geeft de student een hand. De student klimt met veerkrachtige tred de preekstoel op. Hoog en verheven staat hij daar in zijn mooie zwarte toga en witte bef. Leuke vent, zo te zien, denkt Henkelman. Zwart haar, leesbrilletje, het hoofd wat vooruitgestoken zoals bij mensen die de hele dag boeken lezen.

    Even later klinkt een bedeesde stem door het grote kerkgebouw, zo zachtjes spreekt de candidaat dat het meteen heel stil wordt in de kerk. Dit heb ik eerder gehoord, denk ik. Ik kijk rond en zie verschillende mensen naar de candidaat staren.
    Onze hulpezijindenaam des Heren! Elk woord nadrukkelijk, elk woord zo zacht dat het door de kerk schijnt te zweven. Ik weet dat al die starende mensen aan Dominee Lommes denken.... want zo sprak die het votum uit.
    De kandidaat stelt zich voor, gooit er een grapje tussen door en er wordt hier en daar gelachen. Ouderlingen kijken verstoord de kerk door vanaf hun rik. Dit is geen goed begin, in een kerk wordt niet gelachen!

    Ik ben teleurgesteld. Ik ben er zeker van dat Joop Geel daar niet op de preekstoelstaat. Ik had hem niet zien lopen natuurlijk. Ik kijk nog eens door de kerk. Ik ken deze mensen bijna allemaal. Nee, Joop is niet gekomen!
    Dit wordt een echte dominee, denk ik, mooi golvend zwart haar, een hoekig gezicht. Jammer dat dat ouderwetse ronde brilletje met wat donkere glaasjes zijn gezicht veel ouder maakt. Zijn baardje is keurig tot een puntje geknipt en is even zwart als zijn haar. Hij kon een Jood zijn, dacht ik, zo zagen Joden in New York er uit.
    De kandidaat is wat nerveus met het opgeven van de psalmen. Als er vier coupletten zijn leest hij ze alle vier voor. Dat is wat ongewoon. Maar misschien hoort hij zichzelf graag voordragen, want plechtig, ja plechtig doet hij het wel. Tijdens de collecte gaat deze student niet zitten, maar kijkt vrijmoedig door de kerk. Af en toe knipoogt hij. Mis schien kent hij hier mensen? Of ziet hij een lief meisje zitten..?

    Dan begint hij te preken. Heel rustig en bedaard en de kerkgangers gaan er echt even voor zitten. Wat een prettige stem, wat een verkwikking na het kanongebulder van Lieven. Tenminste, zo onderga ik het.
    Maar al gauw verslapt hun aandacht...ze horen het al wel, prachtige voordracht, maar een preek van niets. Hij preekt ook niet van zijn papier en dat wordt vaak gezwam in de ruimte.
    Ik zie aan de student dat hij weer wat nerveus wordt. Tja jonge, je hebt ze ook niet te pakken! Ineens rent hij de preekstoel af en gaat voor de preekstoel staan. "Ik ben dat niet gewend zo'n hoge preekstoel," roept hij wat boos, "ik moet contact hebben met mijn hoorders!"
    Ik hoor de gemeente zuchten: weer zo'n nieuwlichter! Hadden we de oude Lommes of Ds.Berghuis maar terug.
    
    Maar nu vliegen ineens de vonken er afen weldra is het muisstil in de kerk. Ik weet dat hij aan het improviseren is want zijn papiertjes liggen nog op de preekstoel en zijn preekstijl is heel ander nu. Ik weet ook dat hij uit de provincie komt want nog steeds slikt hij de ennetjes een beetje in. Nou moet ik toch maar eens beter luisteren....

    "Waar is onze verantwoordelijkheid, gemeente, waar blijkt het uit dat gij de liefde van de Zoon des Vaders in U ronddraagt? Gij beseft wel dat ge zondige dingen doet en u smeekt God om vergeving keer op keer, maar kent u dan ook uw grootste zonde wel? Nee, gij steelt niet, gij liegt niet, gij slaapt zelfs niet met de vrouw van Uw naaste broeder, en gij gebruikt de naam des Heren niet ijdel. Maar uw grootste zonde hebt u nog niet ontdekt in uw hart. Het is de zonde tegen het tweede gedeelte van het Grote verbod: hebt de naaste lief als uzelfe. Vader, moeder, broer en zus, verloofde, vrouw en kind? Ach ja, dat is gemakkelijk genoeg. Maar kunt ge ook op een afstand liefhebben, Zoals God ons uit de hoogte lief heeft, dwars door de hemelen, de sterrenweelde, de stratosfeer en de atmosfeer heen? Maar wij, wij kijken niet verder dan onze neus lang is. Kunt gij uw vijanden liefhebben, kunt gij zelfs uw vijand liefhebben als uzelve?
De titel van mijn preek is "Licht in een duistere wereld.' Maar wie is dan dat licht! O, daarop kunnen wij gemakkelijk antwoorden. We zingen er immers van: het licht dezer wereld is reddend verschenen. We weten allen dat dat Licht der Lichten onze Here Jezus Christus is, Zijn naam zij geprezen tot in alle eeuwigheid! Maar de Heer is opgestaan, de Heer is naar de hemel gegaan, op een lichte wolkenwagen, zoals wij dat zo gaarne zingen. Maar vlak voor zijn opgaan in de hemel, zegt hij tot zijn bedroefde discipelen: Jullie zijn nu het licht. In overdrachtelijke zin: gij, gij, gemeente moet nu het licht zijn. Ik straal uit door U en gij zijt het die nu in de duisternis schijnt.     Maar waar is die duisternis dan, vragen wij verbaasd. We hebben het immers zo prettig hier in Winschoten. Wij dansen niet, we kaarten niet en we gaan niet naar de bioscoop. We vlieden de duisternis rondom ons. Nogmaal gemeente, kijk dan toch verder dan uw neus lang is....."

(Die man boeit! denk ik. Niemand verroerd een vin. Ze zitten allen in de ban van dit drin gende, vervoerde spreken. Toch weet ik haast zeker dat deze kandidaat hier nooit benoemd zal worden. Hij legt ze het vuur te na aan de schenen. Kijk, nou gaat hij de preekstoel weer op, twee treden tegelijk.)

    "Wat ziet gij daar in het verlengde van uw neuzen? Ik zie Afrika, waar Amin duizenden vermoord. Ik zie kinderen lopen als skeletten, op weg naar een vluchtelingenkamp. Ik zie Zuid Amerikaanse landen waar gerechtigheid met de voeten vertreden wordt. Wat doen we er aan? Ik zie de negers in Amerika, die proberen gelijke scholing te verkrijgen voor hun kinderen. Wat doet gij er aan? Hebt u al een protestbrief geschreven naar de Amerikaanse president? Moet dan God's kerk, des Heren licht hier op aarde, moeten we dan machteloos toezien?
    Ik zag de vluchtelingenkampen in Israel, de broeiplaatsen van haat en nijd.Duizenden Palestijnen die hun land moesten overgeven aan een nieuwe bevolking. Haat,haat, haat! Ik ben er geweest, gemeente, als lid van het Rode Kruis...."
    (Achter me hoor ik een geluidje. Waarom draait Henkelman aan de knop van zijn twoway zendertje? Heeft hij iets gezien? Ik kijk naar Tinus. Hij zit gespannen te luisteren. Had zeker niet verwacht dat gereformeerde dominees zo preken. Ik kijk naar boven en zie een stukje loop van een geweer.)

    "Maar iedere buitenstaander wordtdaar als vijand beschouwd, de haat staat op de gezichten van kinderen te lezen. Nee, ze wierpen niet naar ons met stenen, want ze wisten wel dat buiten het kamp de vrachtwagens met voedsel stonden te wachten......"

(Haast plechtig daalt hij de preekstoel weer af. Deze keer gaat hij door het middenpad lopen. Zijn vinger prikt naar een kerkganger die het dichtst bij het pad zit.)

Bent u daar geweest broeder, in dat vluchte lingenkamp? Denkt u er wel eens aan wat daar gebeurd? En gij, zuster hebt ge de dikke oedeem buikjes gezien van die kindertjes in Afrika? Hebt u er over nagedacht? Kon het waar zijn: hebt u geld gestuurd om deze mensen van voedsel te voorzien? En jij, meisje, jij hebt het zo leuk op school. Weet je dat veel negerkindertjes niet kunnen lezen en schrijven?”

    (Hij gaat weer voor in de kerk staan. Ik zie vrouwen die met hun zakdoekjes traantjes wegpikken. Ik zie mannen die vergeten op hun pepermunten te kauwen....)

    "Geliefde gemeente (en nu wordt zijn stem heel zacht, maar toch nog duidelijk hoorbaar) ik zag jongetjes van een jaar of zes hun speelgoedgeweertjes op ons richten. En ik zag wat oudere jongens met een kleine katapult Cola flesjes van een muur afschieten. Ernstige jongentjes die zich trainen om straks als soldaat of terrorist er zeker van te zijn dat hun vijanden in het hart getroffen worden. Scherpschutters waren ze, stuk voor stuk. De cola flesjes splinterden in duizend stukjes. Ik vroeg of ik ook eens mocht schieten. Ik zei, "zet maar eens een heel klein stokje naast die flesjes, dan zal ik het van de muur schieten.” Ze lachten ongelovig, maar gaven me het katapultje. Twee seconden later vloog het stokje aan splinters. U gelooft mij niet, nee, ugelooft mij niet! Kijk maar, hier is dat merkwaardige jongenswapen! Gij hebt daar zo'n leuk veertje op uw hoedje, mevrouw daar achter in de kerk, mag ik het er afschieten?”

    (Ik hoor Henkelman tussen zijn tanden sissen: wees er op verdacht Jan. Dan fluistert hij in zijn twoway zender: Posten gereed? Posten gereed? We hebben hem!)

    "Nee hoor," lacht het mevrouwtje zenuwachtig, "veels te gevaarlijk...niet doen hoor!"

    Ik leg mijn hand plat op Maria's hoofd en neem haar mee in mijn duik naar beneden. Boven me hoor ik hout splinteren. Ik hoor Henkelman zeggen: Vlug, Karelse en Tersligte, richt nu, ik zeg nu, op de achterdeur!
    Ik spring over twee banken en zie Joop door de deur naast de preekstoel sprinten. Henkelman grijpt mijn arm. "Hou je maar kalm, Janneman, hij ligt al bij de achterdeur met kapotte benen.” Zo vlug is alles verlopen dat zelfs Gerhardus boven op de zolder geen tijd had zijn geweer op de deur te richten. De kerkgangers verdringen zich bang rond de voordeuren van het gebouw. Even later verbiedt Henkelman de ouderlingen en diakenen door de deuren naast de preekstoel de kerk te verlaten. "Maar onze jassen hangen daar," protesteert een ouderling. "Haal die later maar op, U moet door de voordeur, vooruit opschieten!"
    Zijn radiootje knetterde luid nu. "Niemand kwam naar buiten, over!" Geen van de posten heeft iemand de kerk uit zien komen voordat de kerkmensen naar buiten kwamen. Op alle ramen, op alle deuren, hadden de scherpschutters voortdurend hun geweren gericht.
    "Dan moet hij nog in de kerk zijn," zeg ik tegen Henkelman. Gerhardus en Tinus komen bij ons staan. Dus Joop kon zichtenminste niet op de zolder of in de toren bevinden, waar in de razzia tijdens de oorlog onderduikers zich hadden verscholen. Joop kon zich alleen maar in de vergaderzalen achter de kerk verscholen houden. De inspecteur komt binnen en vroeg of alle posten bezet moesten blijven. "Ja wis," zei Henkelman, "hij kan er elk moment nog tussen uit gaan, hoor. Hebben jullie twee kleine rookbommetjes bij je?”
    "Gain rookbommen in mien kerk," gramt koster Koger, "ie lieken wel gek mit joen rookbommen, dei stank krieg er ter nooit weer oet."
    Ik loop naar de consistoriekamer. Op een stoel vind ik het zwarte koffertje waar de candidaat zijn toga in deed. Het zat op slot, maar daar wist Tinus raad mee. Ik opende het en zag een 'uzzie' en twee fijne revolvers. Henkelman zei, "Hij heeft gelukkig geen tijd gehad die dingetjes uit de koffer te graaien, dus mogen we wel aannemen dat hij ongewapend is, want ik vond de katapult bij de preekstoel, een zeer bijzonder wapen!"
    Ik zie een metalen vork gemaakt van stainless steel. De gummiband waar je de steentjes in legt is vervangen door een draad dat uit rekschakeltjes bestaat, in het midden een leren lapje. Toen ik er aan trok merkte ik de enorme spanning die op de draad kwam te staan.
    "Het lijkt er op dat hij dat ding heeft geperfectioneerd Jan," zegt Henkelman, "ik krijg wat meer respect voor jou conclusies. Ik hoop niet dat hij een extra katapultje in zijn zak heeft."
    
    Met onze revolvers in onze handen onderzoeken we de hele kerk. Zonder enig resultaat. We zien zelfs geen sporen, maar dat was te verwachten, want Koger hield de vloeren brandschoon. We vonden Joop niet! En toch moest hij er zijn. We stonden voor een raadsel. De inspecteur komt nog eens binnen. "De jongens op de daken krijgen hetbar benauwd in deze hitte, kunnen we hen aflossen?” "Nee," zegt Henkelman, "maar laten ze die gekke dikke vesten afdoen, want onze Joop is niet gewapend."
    Door Henkelman's zendertje zeg ik: jongens, trek moar gauw dei dikke borstrokken oet en poest moar even oet. Moar wel op joen stee blieven. Ik zag pret in de ogen van de koster. Hij zei; o, gaait dat der zo heer bie de politie.
    Ik loop naar buiten. Alle kerkgangers zijn vertrokken. Op de Venne loopt geen kip meer. Ik zie een politieauto bij de Bosstraat en een andere bij het Winschoterdiep. Wij, met al onze overmacht, met al onze training, zijn onmachtig deze boef te vangen? Maar misschien was de opleiding van de terroristen even barbaars als die van Henkelmam en mij.
    Ik loop weer naar binnen, voel de hitte van de grijze straatstenen door mijn zolen nu. Ik zeg, "nog maar eens zoeken.” "Een rookbom was gemakkelijker," zei Henkelman. "Ie binnen hier naait veur t gemak op de wereld," bijt Koger hem toe. "Tut,tut," lacht Henkelman, "t was maar een grapje hoor.”
    Koger kijkt me aan met vergramde ogen. "Jan van Dam," zei hij, "as ik waiten har dat het zo'n boudel zol worden har ik naait tou stemt. Moar mout ik koffie veur de heren zetten?”
    "Geweldig, koster," zei Gerhardus enthusiast.
    Weer liep het op niets uit. Het was inmiddels twaalf uur geworden. Tinus en ik liepen naar de achterdeur om de twee agenten daar gelegenheid te geven in de keuken een bakje te halen. Ik moest een plasje doen en deed dat maar tegen de groene schutting achter de kerk, er was immers toch niemand te zien. Dominee Lommes was over die schutting geklommen tijdens de razzia in 1944. Nee, zeiden anderen, hij verborg zich onder de preekstoel....
        Ik had het! Het was de enige schuilplaats die we hadden overgeslagen! Ik vloog naar binnen! "Nee heur," zei Koger, "nee heur Jan, doar kin e nait zittn, want dat deurtje zit mit dikke schroeven dicht. Op n keer von ik doar n jong en n wicht, tiedens de catechisoatie, goud mooi aan t vrijen....”
    Ik was al weggelopen. Zag de kleine gaatjes waaruit de schroeven waren verwijderd. Hoe kon Joop in zeven dagen zich zo goed op deze missie hebben voorbereid? Het was mij een raadsel. Bijna kreeg ik een eerbiedig respect voor hem.
    Ik gooide het deurtje open en sprong vlug terug tegen de muur. Tinus en Gerhardus hielden hun revolvers gericht op de deur. "Joop, kom er maar uit, het spelletje is over.” Maar Joop kwam er niet uit. "Wacht maar," fluisterde Gerhardus, "ik kruip wel even naar binnen.”
    Even later stak hij zijn hoofd door het deurtje. "Hier is hij niet, maar in de vloer staat een luikje wijdopen.” Ik keek naar Koger. Hij knikte somber. "Ja, dat komt oet, onder de kerk liggen de verwarmingsbuizen en zo kinnen we der doar biekommn. Ik zal even mien zaklanteern ophoalen."
    Zo kropen Gerhardus en ik door de heel lage kelderruimte. Halverwege zagen we de toga en het witte befje in het zand. Ver weg zagen we een kleine lichtplek, daar moest ook een luik wezen dat openstond. "Wat een kerel," bromde Gerhardus.
    Even later stonden we in de lege ruimte onder de toren! In mijn gedachten zag ik Joop lopen...brilletje af...pruik af....een keurige jongeman tussen het kerkvolk dat uit de deuren stroomde. Door de kerk liepen we snel terug naar de keuken.
    Drie minuten later komen 12 verhitte scherpschutters binnen, stijf van het zitten. Er werd weinig gepraat. Maar Henkelman is opgewekt."Janneman leeft nog, dat is ene grote zegen als ik het zo mag zeggen, en we weten hoe die Joop er uit ziet. Zonder pruik
heeft hij spierwit haar. Hij plaatst zijn voet scheef op de grond als hij loopt. Heel blauwe ogen. We hebben veertien agenten in burger, en een ding is zeker: Joop verlaat Winschoten niet! Mijne heren, verspreidt u over de hele stad. Inspecteur, wilt U alle Winschoter agenten ontwaken, zodat we al de wegen kunnen afzetten, en natuurlijk het station. Misschien heeft hij een retourtje."

NEGEN EN TWINTIG

Waar was Maria? Ik was zo intens bezig ge weest dat ik niet meer aan haar gedacht had. Was ze de stad ingegaan? "Ik moet Maria vinden," zei ik tegen Henkelman. "Verrek,ja kerel, waar is die meid gebleven," schrok hij. Samen vlogen we naar de Mercedes die we in een zijstraat bij de winkel van Oom Harm in de Olieslagersstraat geparkeerd hadden. Door de Hofstraat naar de Spoorlaan. Je kon nooit weten.
    "Ik weet niet eens welk huis het is," zei ik bedrukt. "Heeft ie een meissie en weet niet eens waar ze woont," zucht Henkelman. Even bij Freerk Land langs. Ik had geluk: de familie Land zat buiten onder de schaduw van een grote kersenboom in mooie tuinstoelen. De altijd zeer bedaarde Freerk stond al op.
    "Jampie, wat is der vanmeurn gebeurd, mien jong, wat ja n grote rotzooi! Wie begriepen er niks van. Hail geriffeermeerd Winschoten stait op stelten. En hou komst doe in kerk met dei zuster van Ibrahim!"
    Ik zei: k zel die loater alles wel oet de douken doun, Freerk, moar eerst eem wat hail belangrieks...woar woont dat wicht?
    "Kist t hoes hier vandoan zain, kiek, doar..”
    Een slanke mevrouw deed de deur open. "Is Maria pas thuisgekomen?” vroeg ik haastig.
    "Maria? Die woont hier niet meer, meneer. Ze is vorige week verhuisd naar de Acacialaan.     "Weet U het nummer?”
    "Nee, wel dat ze bij mevrouw Blauw in de kost is nu."

Acacialaan 19! Zelf had ik in 15 gewoond! Lang geleden, toen ik nog onschuldig was!

    "Mevrouw Blauw, u hebt een meisje in de kost die Maria heet?”
    "Ja, wat moet U met haar?”
    "Is ze thuis?"
    "Nee hoor, een uur geleden kwam ze thuis om haar koffers op te halen, want ik wist al dat ze vanmiddag terug zou gaan naar Amsterdam. Er was een jongeman bij haar, maar die bleef op de straat wachten.'
    "Hoe zag die jongeman er uit," vroeg ik.
    "Nou gewoon hoor, maar wel een beetje deftig. Hij had een donkergrijs pak aan, heel wit haar, heel bruin en blauwe ogen. Ik heb hem es goed bekeken en dacht nog, gut Maria, dat is een knap jog! U bent toch niet van de politie?"
    
    In de auto keek Henkelman me verbluft aan.
"Kan je het geloven, Jan? Tussen al dat kerk volk grijpt hij dat meisje in die opvallende rooie jurk bij de arm en sleurt haar mee. En niemand ziet het.. ongelooflijk, ongelooflijk. Zou hij dat nu allemaal van te voren bedacht hebben? Heb je telefoon in je kosthuis?”
    Ik kijk hem verwonderd aan...Henkelmans gedachtengang is soms moeilijk te volgen.
    "Dacht je dan, Janneman, dat Joop haar zonder enige reden meesleurt? Nee hoor, dit is kidnapping en Maria is het uitwisselingsgeld. Wacht maar af, hij neemt contact met je op.
    En zo zitten we uren in de woonkamer van mijn kostjuffrouw naar de telefoon te kijken. Juffrouw Vegter was die morgen niet naar de kerk geweest en wist nog van niets. "Nou," zegt Henkelman," dan gaat u om drieuur toch naar de tweede dienst, ze hebben een beste student vandaag.” "Dat zal wel moeten ook," snibde ze, "want ik stik hier haast van de rook."
    Om half vier gaat de telefoon en ik spring er op af. Maar het is de inspecteur. Tot dusver hadden ze nog niets gevonden. Om vier uur ging de telefoon weer. Eerst hoorde ik niets. Toen, een heel zacht stemmetje.
    "Jan, ben jij daar?
    "Ja, ik ben hier Maria, kun je wat luider praten?”
    Weer was het een hele poos stil.
    "Jan, ik moet precies zeggen wat hij me voorzegt....
    "Doe dat maar, Maria, zit je op een bed?”
Ik had een veer horen kraken.
    "Ja,naakt.”
    "Verdomme," hoorde ik Joop zeggen.
    "Hij strijkt met zijn hand over mijn borst.” Nu hoor ik haar snikken.
    "En nu..nu..nu streelt zijn hand over mijn buik, O, Jan!"
    
    Ik gooi telefoon neer.Ik kan dat niet aanhoren. In de benen schieten...in de benen schieten? Zo'n vieze rotschurk in de benen schieten?
    "Kom jongen, pak de haak weer op," zegt Henkelman heel zacht.
    Plotseling denk ik: Acacialaan....Kastanjelaan! Vijf minuten lopen! De Kastanjelaan waar moeder Geel woonde. De slaapkamers. Knalgeel behang!
    Ik neem de telefoon weer op. Weer hoor ik haar zacht huilen. Ik fluister: Maria, nu moet je goed luisteren.Is het behang daar knalgeel? Ik houd mijn adem in. Toen hoorde ik haar fluisteren, "ja...”
    Ik hoor Joop vloeken en Maria begint te gillen. Dan niets meer. Ik smak de telefoon en schreeuw: naar de auto, Henkelman, vlug,vlug, ik rij.
    Nog voor we het spoor over waren had Henkelman het lichte automatische geweer al uit de hoes. Je hoefde hem niets te vertellen. Ik gierde langs het Sterrebos, langs de Burge meester Engelkeslaan, stukje St. Vitusholt, en was binnen drie minuten bij de Kastanjelaan.
    Ik zag Joop Geel langs de straat rennen, Greetje met zich meesleurende.
    Hij stak de straat over bij het hek van het WVV voetbalveld. Hij had moeite het hek te bereiken want ik zag dat Greetje nu heel erg tegenstrubbelde. Ik wist wat Joop zou doen. Er was veel publiek op het voetbalveld, daar kon hij tussen de massa schieten! Als ik op hem af kwam, betekende dat mijn dood!
    Grimmig dacht ik: deze keer ontkom je me niet, Joop Geel!
    
    Ik zag hem omkijken toen hij mijn remmen hoorde knarsen. Bijna waren ze bij de ingang. Hij bleef staan en gebruikte Maria als schild. Maar Maria was een hoofd kleiner. Ik gritste het geweer uit Henkelman's handen, opende de deur van de Mercedes en legde aan.
    Mijn lichaam trilde en het kruisje in de cirkel schoof van Joop's gezicht naar het gezicht van Maria. Met alle kracht die in me was bedaarde ik mijn lichaam, mijn handen trilden niet meer, en ik schoot. Even bleef Joop staan, zich vastklemmend aan Maria, toen zag ik zijn armen naar beneden zwaaien en zijn lichaam viel zijwaards.
    Maria stond als een standbeeld. Langzaam liep ik naar haar toe en zag de grijze hersenmassa op haar rode jurk. Ik streek het er af en ze klampte zich aan mij vast.

    Over haar schouder zag ik Greetje op Wimpje neerkijken, die smakkend het nieuwe leven dronk. Ik wist dat ik niet terug zou keren naar de Royal Canadian Mounted Police.